IN GESPREK MET HAN PONNEKER – mijn oorlog


Jeugdportret van Han Ponneker door zijn neef Leo Kok, november 1941. Leo Kok maakte meer dan honderd portretten van ‘kampbewoners’ in Westerbork. Deze zijn opgenomen in het Joods Historisch Museum. 

De ouders van Han Ponneker hadden, voordat hij in 1927 op de Overtoom te Amsterdam werd geboren, beiden al een huwelijk achter de rug. De twee zonen uit het eerdere huwelijk van zijn Joodse moeder, Judith Kok, groeiden met Han Ponneker op. Contact met de kinderen van zijn niet-Joodse vader, Hendrik Ponneker, was er niet; zijn eerste echtgenote belette om financiële redenen een tweede huwelijk. [1]

[1] Rien van Vliet interviewde Henri Ponneker (Han voor vrienden).  Gepubliceerd in: Aanspraak – maart 2016.-  Voor de S.V.B, Pensioen & Uitkeringsraad.

 ‘Mijn moeder was dus Joods, maar matzes werden zowel met Pesach als met Pasen gegeten. Mijn vader was protestantschristelijk gezind, maar de oorzaak hiervan is enigszins bizar als je weet dat diens vader als rooms-katholieke weesjongen rond 1867 is geronseld om voor de paus in Italië als Zouaaf – katholieke vrijwilliger – de strijd tegen Garibaldi aan te binden die uit was op een verenigd Italië̈. Opa werd na terugkomst echter protestants omdat zoveel aardse pracht en praal in Rome nooit de bedoeling van Jezus Christus kon zijn geweest. Die eigenzinnigheid heeft zich in mijn vader voortgezet, omdat hij vanaf 1942 geruime tijd verscheidene Joodse onderduikers in huis nam, terwijl mijn moeder, mijn broer Charles en ikzelf (mijn broer Bernard was al in 1941 vermoord) moesten onderduiken. Achteraf gezien heeft het iets krankzinnigs, maar het hoorde bij zijn geloofsopvatting. Goed en Kwaad waren voor hem duidelijke uitgangspunten. ‘ (2)

  • EEN GROTE ‘J’

Han kreeg in 1942 van de Amsterdamse Burgerlijke Stand een grote zwarte ‘J’ in zijn persoonsbewijs gestempeld nadat een nauwgezette ambtenaar had uitgevonden dat zijn ouders niet getrouwd waren, omdat zij niet konden huwen en hij dus als Joods moest worden aangemerkt. ‘Ik ben gedragen onder een Joods hart. Volgens de Joodse wet ben ik Joods omdat mijn moeder dat ook is, ook al was mijn vader niet-Joods. Voor anderen ben ik een halve Jood: Het voorrecht om onder de Neurenberger rassenwetten te mogen vallen heb ik te danken aan de omstandigheid dat mijn vader en moeder destijds niet konden huwen, voor die wetten was ik dus een héle Jood. De anti-Joodse maatregelen van de bezetter waren namelijk niet van toepassing op kinderen uit gemengde huwelijken.’

De vader van Han was gemeenteambtenaar en werkte bij de afdeling Sociale Zaken van Amsterdam. Zijn moeder was huisvrouw. Thuis werd er regelmatig over politiek gediscussieerd en er werd als het ware gevochten om de krant. ‘Ik deed nog niet zo mee, maar luisterde wel goed naar wat er ter tafel kwam. Zo vertelde in 1938 een bevriende Duitser, die bij ons op bezoek was, over de werkkampen in Duitsland. Het bestaan van die kampen was dus al bekend, ook in de toenmalige media. Ook werd bij ons veel gesproken over de wrede behandeling van de inheemse Indische bevolking. Het Rhemrev-rapport uit 1903, over de uitbuiting van inheemse arbeiders door planters van de Del-Maatschappij, kwam regelmatig ter sprake.’ 

Han ging in de eerste oorlogsjaren gewoon naar school, totdat hij op een dag van zijn klassenleraar te horen kreeg dat hij van de gemeente niet meer mocht komen. ‘Zelden ben ik zo vrolijk naar huis gehuppeld, maar thuis dacht men daar anders over.’ Zijn broer Bernard is in juni 1941 samen met andere mannen opgepakt als represaille voor een aanslag op een Duitse villa. Bernard en de andere slachtoffers werden eerst naar Schoorl gebracht. Vanuit dat kamp kreeg de familie een briefje, op wc-papier geschreven: ‘De Duitsers schreeuwen wel, maar slaan absoluut niet.’ Zes weken later kwam het bericht dat Bernard op 23 augustus in kamp Konzentrationslager Mauthausen bij Linz was overleden aan de gevolgen van griep: ‘Dat kon niet waar zijn, dachten we.’ Een poos daarna kwam het gerucht – ‘beslist waar’ – dat de groep gevangenen ontsnapt was en veilig Zwitserland had bereikt. ‘Mijn vader wist wel beter toen hij Linz in de atlas had opgezocht. Vader zweeg.’ 

  • ONDERDUIKEN

Nadat zijn moeder in 1942 in Amsterdam was ondergedoken, werd Han later naar de familie Van den Berg in Amersfoort gebracht. Daar werd hij door de familie opgenomen als hun eigen kind, naast hun eigen drie dochters. De onderduikplek was geregeld door zijn broer Charles, die in Amersfoort bij een bakker was ondergedoken en in het bezit was van een vals persoonsbewijs. Hij had veel bravoure èn een bakkerskar, waardoor hij veel mensen kende in Amersfoort. Toen op enig moment in Amersfoort broer Charles met een bakfiets vol brood, net als honderden andere mannen door de politie in een soort fuik richting het concentratiekamp werd gedreven, liet hij zijn vervalste persoonsbewijs zien en verliet met bakfiets en al het kamp.  ‘Achteraf gezien is het een geluk geweest dat Charles nooit is opgepakt, gezien zijn Joodse uiterlijk. Charles kwam af en toe langs bij zijn onderduikouders om roggebrood te brengen. Het was een redelijk rustige tijd. In de tuin waren bij de volière speciale gaten gemaakt om je in te verstoppen maar dat is nooit nodig geweest. Er is geen Duitser langs geweest. Ik kan me zelfs niet herinneren daar ooit een Duitser gezien te hebben. Wel hoorde en zag ik de Engelse bombardementen op de nabijgelegen wagenwerkplaatsen bij het spoorwegemplacement van het Soesterkwartier. De Seringstraat was een besloten gemeenschap; er woonden geen ‘foute’ Nederlanders en er waren nog meer mensen ondergedoken. Ik heb ook nooit Duitse voertuigen gezien, waarschijnlijk bleven die weg uit die buurt vanwege de vele bombardementen. Opmerkelijk genoeg waren op de hoek van de straat enkele Landwachters gestationeerd. Wat die lui daar precies deden, heb ik nooit geweten. Waarschijnlijk bewaakten ze het spoorwegemplacement. Een voordeel was wel dat de hele straat elektriciteit had waarvan het gebruik overigens illegaal was. Aan hout voor de kachel was gelukkig geen gebrek. Dat kan ik me nog goed herinneren; het was altijd warm in huis.’ 

  • LEED ALS ONWELKOME GAST

Han  bleef tot de bevrijding in Amersfoort. ‘Ik zag de bevrijding als een feest. De wereld lag voor mij open en ik heb ervan genoten! De zomer van 1945 was prachtig voor een jongen van 18 en ik wist wat ik wilde doen.’ Terwijl Han  de vrijheid opzocht, hoopte zijn moeder op de terugkeer van haar andere zoon Bernhard. Zijn moeder geloofde eerst niet dat haar zoon Bernhard was omgekomen, omdat er een gerucht was dat hij uit Mauthausen ontsnapt was en naar Zwitserland was ontkomen. ‘Nog tijdens de oorlog heeft iemand dat gerucht verteld. Mijn moeder heeft na de bevrijding letterlijk een aantal maanden voor het raam gezeten om te wachten op de terugkeer van haar zoon. Mensen hebben mij gevraagd of ik mij niet schuldig voelde dat ik aan het feestvieren was terwijl mijn moeder wachtte op de terugkeer van Bernard. Nee, daar heb ik me niet schuldig over gevoeld. Ik wist wel degelijk dat mijn moeder zwaar leed onder het verlies van haar zoon. Maar ik was jong en ik wilde wat maken van het leven. In ons gezin was de oorlog overigens een taboe want leed is niet populair, daar praat je niet over. Mijn moeder zei altijd dat verdriet een onwelkome gast is die je zo gauw mogelijk de deur moet wijzen. Daarom zijn mijns inziens vele onderduikers twee keer ondergedoken: de tweede keer figuurlijk door er nooit over te praten.  In 2010 heb ik daarover in de NRC een verhaal gepubliceerd: ‘Zwijgend zit ze voor het raam’. Ze deed het hoognodige in ons huis, maar voor de rest van de tijd zat zij hoopvol voor het raam vanaf de bevrijding tot ergens in juli 1945. Toen gaf ze het op. Verder heeft zij nooit over Bernard gesproken tot een moment, vele jaren later, dat zij na het samen stil zijn op 4 mei zei: ‘Wat hebben ze met mijn kind gedaan?’’

Na de oorlog heeft Han na een wat rommelige start in de dagbladjournalistiek, als eindredacteur van een wetenschappelijk tijdschrift zijn bestemming gevonden. ‘Het is natuurlijk voor sommigen belangrijk om over het leed dat je overkomen is te praten, maar niemand anders zou er last van hebben als die gevoelens zich tot de huiskamers zouden beperken. Soms wordt genoegdoening geëist voor het de Joden aangedane leed op een manier die niets meer met rechtvaardigheid te maken heeft. ‘Hou op met zeuren!’, denk ik dan en ‘Máák wat van je leven!’

Eén antwoord op “IN GESPREK MET HAN PONNEKER – mijn oorlog”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *