Het is de ranzige geur van een bijna verdroogd melkplasje op een schoteltje dat me doet denken aan melkboer Slob, die mijn moeder steevast met meneer aansprak.
Ik zit op de derde tree van ons portiek in de Haagse Fahrenheitstraat en voel de winterse kou van het graniet in mijn lichaam optrekken. Meneer Slob komt met zijn kar de straat in. Hij stopt bij ons portiek, waar hij twee klanten heeft. Mijn moeder en onze buurvrouw Tante Jannie. Hij slaat een paar keer met zijn beide armen om zijn schouders om wat warm te worden. Een adem wolkje komt uit zijn mond. Ze wachten hem boven op het portaaltje van het portiek op: ‘Daar is meneer Slob’ en hij maakt zijn dagelijkse kwinkslag: ‘Morgùh damus uit de hoogste kringen’. Hij pakt de lege melkkannen van de buurvrouwen aan, vraagt ‘ nog iets anders voor vandaag?’ Hij herhaalt hun antwoorden en gaat het trap weer af, terug naar zijn kar. Wat voorovergebogen met een been op de stoeprand en het andere in de goot, vult hij de maatbeker onder de kraan van één van de twee melkbussen die vanwege de kou met een moltondeken zijn overdekt. Als het schuim de rand van de maatbeker bijna heeft bereikt draait hij zwierig de koperen handel terug en leegt de maatbeker in de melkkan van mijn moeder. Op de kar staan de ijzeren rekken met in de fabriek gevulde flessen, aan de achterkant van de kar zijn kastjes gemonteerd, waar hij zijn eieren, margarine en boter heeft opgeslagen. Hij doet een greep uit zo’n kastje. Hij vult met dezelfde zwier de andere melkkan. Boven zet hij de melk en de bestelling in de gang van Tante Jannie en bij ons op de eerste trede van de binnentrap neer. Hij laat zijn schoudertas naar zijn buik afglijden, om af te rekenen. Hij somt nog eens op wat er achter de voordeuren is neergezet en noteert de bedragen in zijn boekje. Daarvoor heeft hij het door een zakmes gevormde puntje van een potloodstompje met zijn mond vochtig gemaakt . Hij telt de bedragen op en stopt het stompje potlood weer achter zijn oor. Ik draai mijn hoofd eens extra naar boven om zijn handschoenen te kunnen zien: wollen wanten, waarvan de vingers weggeknipt zijn.
Meneer Slob staat weer bij zijn kar en wipt deze op en duwt hem langzaam naar het volgende portiek. Hij laat een geur van melk achter, de geur waarvan de moltondeken doordrongen is. Wat had ik hem graag willen helpen, maar dat laat hij niet toe. Ik mag vanaf het portiek slechts toeschouwer zijn. Hij heeft al ellende genoeg gehad met kinderen die de koperen handel van de emmer niet op tijd terugdraaiden, waardoor de melk over de rand van de maatbeker in de goot stroomde.
Eén antwoord op “SNIPPERS VAN DE STRAAT – melkboer slob”