IN GESPREK MET BERT HERMANS – geef acht

Ha Ton, Volgens mij ben jij nooit in dienst geweest; broederdienst of zo?

Klopt Bert, maar niet vanwege broederdienst. Er waren voor ons broers andere ontsnappingsmogelijkheden. Mijn tweelingbroertje deed ‘vervangende dienstplicht’. Hij werkte hiervoor 5 jaar als onderwijzer in een achterstandswijk. Mijn andere broertje kreeg uiteindelijk S-5, nadat hij op de eerste dag van opkomst de kazerne terug naar huis gestuurd werd. Hij volgde de instructies niet op hoe zijn brits op te maken. ‘Moet jij erin slapen of ik?’ Dus kwam ik niet in aanmerking voor broederdienst, maar werd ‘buitengewoon dienstplichtig’ zoals dat toen heette. Door de naoorlogse Baby Boom was er in de jaren 60 teveel aanbod. Ik was wel goed gekeurd en had een oproep gekregen. Enige maanden voordat ik me daadwerkelijk op een vroege maandagmorgen moest melden op een legerbasis, werd me die status per brief medegedeeld. Ik wist daarmee dat ik nooit een man zou worden, want dat werd je als je in dienst was geweest, maar was wel heel erg opgelucht. Ik schatte namelijk in dat ik de discipline van het leger slecht zou kunnen verdragen en kon nu met mijn studie beginnen, die hoefde ik niet uit te stellen tot nader orde. Mijn plicht om ‘volk en vaderland’ te dienen was me echter niet ontnomen. Ik was B.B.’er. Het uniform had niet de groene kleur, maar was blauw grijs en de helm zag er ook anders uit. Daar zal ik in het nawoord van jouw verhaal op terugkomen.

  • EYEOPENER

‘Ja, Ton, mijn ervaringen in het leger zijn voor mij wel een eyeopener geweest: wat een knullige organisatie en wat een verspilling van kostbare tijd. Toch kun je in de onderstaande belevenissen misschien toch nog wat positieve zaken ontdekken. Je moest er als
dienstplichtige toch nog iets van maken.’

  • GETROUWD

In december 1968 moest ik als dienstplichtige in militaire dienst. Ik was toen net getrouwd – ook vanwege de kostwinnersvergoeding die je dan in dienst kreeg -. Mijn kersverse echtgenote woonde in Tilburg en ik volgde de officiersopleiding in Breda in de Chassékazerne. Dat was een opleiding tot verkenner of waarnemer. In oorlogstijd zou die ver voor de troepen uit, de ‘vijand’ moeten zien aankomen en dan aan de artillerie doorgeven hoe en waar de ‘vijand’ moest worden beschoten. De eerste maanden van die opleiding waren wel interessant omdat je met je collega’s het veld in moest en in
bomen en kerktorens klimmen om de ‘vijand’ in het vizier te krijgen.

  • MAQUETTE


De opleiding had ook iets lachwekkends. Zo moesten we met verrekijkers in een zaaltje kijken naar een maquette die was nagebouwd van Breda en het gebied ten noorden van Breda. Om de beurt moest één collega onder de maquette kruipen om dan op commando met een rookapparaat rookzuiltjes te produceren, waar als het ware de granaatinslagen hadden plaatsgevonden. Vanuit de zaal riepen we dan naar links 500 (meter) en naar rechts 250 (meter) tot het doel dicht genoeg genaderd was. De apotheose volgde dan met de kreet ‘uitwerkingsvuur’, waarna de imaginaire ‘vijand’ was verslagen.

  • ATLETIEK

Aangezien ik in die tijd niet aan sport deed was mijn lichamelijke conditie abominabel. Tijdens de opleiding was het wel de bedoeling om lange marsen te lopen, nachtelijke droppings in de bossen ten zuiden van Breda te voltooien en rondjes te rennen op de atletiekbaan. Dat laatste ging me helemaal niet goed af, maar al snel had ik een list verzonnen. Aan het eind van de baan was een bosje met struiken waarin je je goed
kon verstoppen. Bij de voorlaatste ronde verstopte ik mij daar en wachtte tot de eerste
collega’s weer voorbijkwamen in de laatste ronde en fluitend haalde ik dan als een van de eersten de finish.

  • MUTATIES

Mijn opleiding tot waarnemer leidde er ook toe dat ik voorbestemd was om na de opleiding met andere dienstplichtigen te worden overgeplaatst naar Duitsland. Als pasgetrouwde zag ik dat niet erg zitten en bovendien wilde ik mijn studie aan de universiteit weer gaan hervatten. Omdat ik enkele jaren daarvoor mij had laten keuren voor militair vlieger – als voorloper voor een opleiding tot piloot bij de burgerluchtvaart – en daarvoor was
afgekeurd, wist ik dat ik een zwakke rug had. Dat argument gebruikte ik om achtereenvolgens bij de dienstdoende legerarts de volgende ‘mutaties’ los te krijgen: dagelijks twee uur rust te bed, geen helm op, niet in een militair voertuig zitten, geen wapen dragen en elke nacht nachtpermissie. Dat laatste betekende dat ik thuis bij mijn vrouw in Tilburg kon gaan slapen.

  • MODEL

Bovendien kreeg ik massage en onderwaterstraalbestraling in het Diaconessen
ziekenhuis in Breda. Vanuit het ziekenhuis vertrok ik daarna goed gemasseerd naar Tilburg naar mijn echtgenote om de me de volgende ochtend weer op de kazerne te melden. Op een gegeven moment waren de behandelingen op mijn behandelkaart ‘vol’. Ik kreeg geen nieuwe kaart omdat het ziekenhuis daar geen noodzaak meer in zag. Het hele kaartenhuis van ‘mutaties’ dreigde ineen te storten. Gelukkig had mijn behandelend fysiotherapeut voldoende medelijden met de pas getrouwde dienstplichtige en hij stelde het volgende voor. Ik zou een nieuwe kaart kunnen krijgen wanneer ik mij als oefenmodel voor de opleiding van fysiotherapeuten in het ziekenhuis zou presenteren. Dat aanbod nam ik onmiddellijk aan en in mijn zwembroek moest ik mijn blote, ietwat kromme rug aan de jonge, overwegend vrouwelijke, fysiotherapeuten tonen. Daarmee was mijn nachtpermissie en waren mijn overige mutaties ook gered.

  • ‘OUWE JONGENS KRENTENBROOD’

Door alle ‘mutaties’ ging mijn carrière als officier- waarnemer niet door. Ik haalde nog net wel de stip op de schouder voor de rang van vaandrig, maar daarna ging de carrière bergafwaarts. Ik werd overgeplaatst naar legerplaats ’t Harde waar ik op de afdeling ‘Bevoorrading’ (BEVO) terecht kwam. Mijn rang kelderde van officier naar korporaal, maar omdat ik dat ook niets vond, werd ik soldaat der eerste klasse en tenslotte gewoon soldaat. Mijn ‘mutaties’ bleven ondertussen nog even intact en ik wist ook de ‘oefeningen Duitsland’ te vermijden. Wel was er toen sprake van behoorlijke pesterijen van dienstplichtigen door beroepsmilitairen. Zo gooide een beroepsmilitair tijdens een training een echte handgranaat recht omhoog, zodat die in de schuilplaats zou ontploffen. Je moest dan maken dat je als een haas over de rand was gekropen, anders zou je het niet overleven.

Een andere ‘grap’ was dat de officier van de wacht je in de winter, midden in de nacht uit je bed haalde om de brandspuit uit te rollen. We moesten die dan met de blote handen aan koude hengsel vasthouden. Uit zoete wraak hebben we toen de brandspuit aangesloten en aangezet en het hele terrein bij de toegangspoort ondergespoten. De volgende ochtend gingen we kijken naar het effect daarvan, omdat het die nacht meer dan 20 graden had gevroren. De ene na de andere beroepsmilitair ging die ochtend bij aankomst onderuit en een grote viertonner was tegen het hek aangebotst, waardoor de oefening Duitsland, die die dag zou gaan beginnen, urenlang moest worden uitgesteld. We kregen daarna wel drie dagen verzwaard arrest, maar de genoegdoening was groot.

  • MILITAIR HOSPITAAL

De militaire arts in ’t Harde had aanvankelijk nog mijn uit Breda meegenomen ‘mutaties’ verlengd, maar kennelijk vertrouwde hij het toch niet helemaal. Op een gegeven moment werd ik door hem naar het militair hospitaal ‘Oog in Al’ in Utrecht verwezen. Daar aangekomen wilde ze mij een ruggenprik geven om met contrastvloeistof te controleren
waar het euvel zich precies bevond. Dat weigerde ik pertinent. Niet alleen vanwege de mogelijke desastreuze medische gevolgen, maar ook omdat het met mijn rug eigenlijk best goed ging, hoewel ik de massages in het Bredase ziekenhuis voor de terugkeer ’s avonds naar mijn echtgenote natuurlijk wel miste. Ik werd toen ter observatie in het militair hospitaal opgenomen. Mijn kleren gingen achter slot en grendel en ik kreeg een
rood, wit en blauw pak aan – rode stropdas, wit overhemd met drie knopen en te grote blauwe jas en te korte blauwe broek – met witte sokken en zwarte schoenen. Dat was om te voorkomen dat je zou weglopen. De buurt zou je onmiddellijk herkennen. De observatie leverde uiteindelijk geen resultaat op en ik dreigde opnieuw mijn ‘mutaties’ te verliezen.

  • BEVRIJD

De winter luidde uiteindelijk het einde van mijn militaire loopbaan in. Die eiste ook bij mijn
gezondheid z’n tol en ik kreeg het op een gegeven moment ook letterlijk benauwd. Ik werd ditmaal naar het militair hospitaal in Den Haag verwezen en werd daar aan een beademingsapparaat gelegd. Daar kreeg ik het zo benauwd dat ze de slang er snel uit moesten trekken. De conclusie was A3 (A staat voor Algemeen). Ik had al O3 voor mijn rug (O staat voor Onderstel) en de combi A3 en O3 betekende: afgekeurd. Mooi op tijd kon ik daardoor weer in Tilburg mijn studie hervatten. Een bijzondere ervaring in het Nederlandse leger rijker.


  • TON’S BB

‘Buitengewoon dienstplichtig’ was ik en automatisch BB-er. Ik moest me op een avond in de vroege jaren 70 melden in een hiervoor ingerichte bunker in Overvoorde in Rijswijk. Op het hermetisch afgeschermde terrein in het park viel me in de invallende duisternis een half gesloopt huis op met flinke brandschade. Op internet zie ik dat het er nog steeds staat en onderdeel is van een heus museum van de Bescherming Bevolking. Die avond hoorde ik dat ik opgeleid zou worden als verbindingsman, kreeg mijn outfit mee en sleepte die grote plunjezak op de schouders huiswaarts. Daar bleef het een aantal jaar in de gangkast liggen. Door mijn studie veranderde ik een aantal keer van kamer. De hofjeswoning aan het Haagse Slijkeinde werd afgebroken voor de stadsvernieuwing en ik vond in Leiden een zolderkamer aan de Rijnsburgerweg. Een adreswijziging heb ik toen niet doorgegeven aan de BB. Ik vond daardoor ook geen brieven meer op de deurmat met oproepen voor de oefeningen. De tijd ging voort, mijn adres was opgespoord en ik kreeg ik een ‘dwangbevel’ om me per omgaande te melden op het Provinciehuis in Den Haag. Daar werd mij de keuze gesteld om vanwege het onttrekken aan de dienstplicht een aantal maanden gevangenisstraf te ondergaan of mee te doen aan een grote oefening. Ik koos voor dat laatste, een meerdaagse oefening om een gefingeerde atoomramp in de duinen van Katwijk goed te laten aflopen.

De eerste morgen van de oefening werd ik met een groepje BB’ers op het station van Leiden opgepikt en met een busje naar de plek van de ramp gebracht. We moesten ons in een rij opstellen voor de vlaggenstok en het Rood, Wit en Blauw werd gehesen. Deze plechtigheid werd even onderbroken en mij werd op een geïrriteerde toon bevolen om mijn helm die ik in mijn hand hield op te zetten. Ik had het zelf niet kunnen bedenken. Daarna werden we afgevoerd en op verschillende plaatsen in het duingebied gedropt. Ik werd achtergelaten in een caravan met een werkblad en waarvan de wanden met radioapparatuur waren behangen. Lampjes flikkerden aan en uit en er kwamen piepjes uit het paneel. Niet veel later zwaaide de deur open en een briefje werd op mijn werktafel gelegd. Ik vroeg wat te doen. De bezorger wees me op een aantal knoppen en was alweer verdwenen. Ik deed wat ik meende te hebben begrepen en wachtte af. In de loop van de morgen werd de deur nog eens opengegooid en buiten adem drukte een andere BB-er mij nu een stapeltje briefjes in de hand. Ik liet ze rusten op mijn werkblad omdat ik niet wist wat het effect van de vorige handeling was. Op het einde van de morgen werd ik opgehaald om gemeenschappelijk te lunchen in een van de atoombunkers waarmee het terrein bezaaid was. Alle verhalen over ‘slappe hap’, gingen niet op, luxe broodjes, kroketten en haring lagen mooi gedrapeerd op de schalen op de lange tafels. Na een lange pauze werd ik weer teruggevoerd naar de caravan en die middag kwamen nog wat BB-ers binnengestormd en het stapeltje papiertjes groeide. Klokslag 5 uur werd ik weer opgehaald en het busje zette ons weer op het Stationsplein in Leiden af.

Dit patroon herhaalde zich de volgende dag opnieuw in de duinen van Katwijk rond de atoombunkers. Aan het einde van de 2e dag moesten we ons weer bij de vlaggenstok op een duintop verzamelen. De vlag werd gestreken en een toespraak volgde. ‘Ik zal het kort houden, want jullie willen natuurlijk naar huis. Het was een succes, een groot succes. Dankzij de inzet van een ieder kunnen we terugkijken op een geslaagde oefening. Fantastisch mannen! Wel thuis’. Ongeveer in die termen werden we uitgezwaaid. Wat dagen later viel er een gevulde enveloppe op de mat. Met een cheque van de Postgiro met een bedrag dat aanzienlijk hoger was dan wat ik verdiende met mijn bijbaantje bij Hoogvliet ’s Cash & Carry. Ook een brief die ondertekend was door de Minister van Binnenlandse Zaken, de heer Wiegel, waarin nogmaals nadrukkelijk de dank werd uitgesproken dat door de grote inzet en professionaliteit van de deelnemende BB-ers, deze grootschalige oefening een succes was geworden.

VOETNOTEN

  • ‘Van 1950 tot 1997 werden meer dan anderhalf miljoen Nederlanders opgeroepen voor militaire dienst. Voor sommigen voelde dat als een ware kwelling en verspilling van tijd. Anderen hebben warme vriendschappen aan hun diensttijd overgehouden en denken er met weemoed aan terug. Of je nu wilde of niet: de dienstplicht vervullen moest nu eenmaal. Twee maanden voor de keuring in het jaar dat jongens een man werden, plofte een briefkaart op de mat, ondertekend door de burgemeester. ‘Hiermee deel ik U mede dat u voor de indelingsraad moet verschijnen, om voor de dienstplicht te worden gekeurd.’ Een boodschap die bij de één met meer gejuich werd ontvangen dan bij de ander. Sommigen waren net een studie begonnen, anderen hadden hun eerste baantje.’
  • ‘Weer of geen weer. Oefeningen gingen altijd door. Soms maar een paar dagen. Soms wekenlang met een hele divisie. Noodzakelijk, want de Russen konden elk moment de grens oversteken, zo was in de jaren van de Koude Oorlog de heersende opvatting. Al was lang niet iedere dienstplichtige daarmee bezig.’
  • ‘Velen beklaagden zich over de slappe hap. De doorgekookte prakken. Veel militairen herinneren zich één lichtpuntje uit de keuken: de ‘blauwe hap’. Ofwel de Indische schotel. Een rijsttafel met nasi, saté, atjar en banaan.’ (Boere. AD, 18-07-2017).
  • De dienstplicht was niet populair in Nederland. Er werd van alles bedacht om afgekeurd te worden. Een bekend voorbeeld is de afkeuring op psychische gronden, de status S-5. Tijdens de keuring begonnen velen zich gestoord te gedragen, waardoor zij werden afgekeurd. Ook homoseksualiteit was tot 1974 een reden om niet in dienstplicht te mogen. Voor eenieder die zich niet wilde of kon laten afkeuren, bestond de mogelijkheid tot principiële dienstweigering. Dit hield in dat burgers die in principe elke vorm van geweld afkeurden, niet hoefden de dienen in het leger. Deze mannen waren in staat een alternatieve dienstplicht in het algemeen belang te vervullen. die vanwege andere redenen weigerden gehoor te geven aan de dienstplicht, kregen geen erkenning van de overheid. Voor deze totaalweigeraars had overheid een gevangenisstraf van ongeveer negentien maanden in petto. Dit was allerminst een leeg dreigement: zo was een van de drie gebouwen van het Drentse gevangeniskamp Veenhuizen na de Tweede Wereldoorlog speciaal gereserveerd voor dienstweigeraars, en zijn in het militaire strafkamp bij het Utrechtse Nieuwersluis weigerende Nederlanders door de staat gevangengezet.’ (IsGeschiedenis, nl).
  • De taak die de overheid aan de Bescherming Bevolking had toebedeeld, was die van het verrichten van hulp aan de bevolking onder bijzondere omstandigheden zoals de gevolgen van oorlogshandelingen, maar ook grootschalige rampenbestrijding. Ze kende onder meer een brandweerdienst, een eerstehulpdienst en een reddingsdienst. De BB werd ook belast met het voorlichten van de burgers. Begin jaren 50 ging men nog uit van een oorlog met conventionele wapens, maar vanaf de tweede helft van de jaren 50 ging men ervan uit dat de Derde Wereldoorlog zeer waarschijnlijk met kernwapens zou worden uitgevochten. (Wikipedia).

OP DE PLAAT(S) RUST ! Om in de stemming te komen; kun je zingen, zing dan mee.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *