Deze blog is een uitsnede en bewerking van het essay ‘Met Jezus en Judas zou ik best een biertje willen drinken’. Han Ponneker, Augustus 2006.
- EEN BIERTJE DRINKEN
‘Na een dagje vissen of een avondje stappen zou ik met Jesus en Judas nog best een biertje willen vatten. Het is jammer dat ze allebei al geruime tijd dood zijn. Behalve dit praktische bezwaar zouden vermoedelijk de meeste van mijn vrienden mij ongaarne in het gezelschap van beide grootheden hebben aangetroffen, het zou ze in de war hebben gebracht. Ik betreur dat selectieve oordeel in bijzondere mate, want de negatieve bewoordingen die in het Tweede Verbond over de figuur van de brave Judas worden gehanteerd, mogen misschien als kwalijke ‘praatjes voor de vaak’ worden beschouwd.
Na de dood van Judas wordt door kerkvaders en lagere ambtenaren genoteerde verhalen van (of over) Mattheus en zijn getuigende collega’s, waarin Judas als figuur naar voren komt met wie ik mezelf in vele opzichten gaarne vergelijk. Judas Iskarioth moet een ongeduldig, idealistisch praktisch en kritisch baasje zijn geweest, vol goede moed en hoop als penningmeester meestappend in het gevolg van Jesus. Vele jaren lang, vrijwel elke dag stond Jesus met hem en zijn andere trouwe discipelen en (wellicht) meelopers op hoeken van straten aan voorbijgangers in parabelen zijn boodschap van troost te vertellen.
- OP ALLE HOEKEN VAN DE STRAAT
In dat Jeruzalem, een stad met plm. 40.000 inwoners, zoiets als Voorburg, kende iedereen Jezus en zijn vrienden en andere opvallende straatfiguren, vanaf het eenvoudigste dienstmeisje tot de domste voor het Romeinse gezag werkende politieman. Als Jezus gearresteerd is wijst zo’n dienstmaagd Petrus aan omdat zij hem als een volgeling van Jezus hekent, maar tot drie keer lochent Petrus zijn leidsman. Hij bezweert en vervloekt hem zelfs (Matthauas 26: 71-74) teneinde zichzelf niet in de problemen te brengen. Die ordepolitie hield Jesus en al die andere op straat roepende heilsvertolkers al jarenlang scherp in de gaten; een verkeerd tegen het Romeinse gezag gericht woord en je werd zonder vorm van proces gedebuteerd, hetgeen zoals gezegd, voor het Romeinse gezag dagelijks werk was. Jezus, de van zijn ‘synagoge afgedwaalde rabbijn’, bekritiseerde de bezetter niet, daarvoor was hij te verstandig.
- HET VERRAAD?
In die situatie vernemen wij dan plotsklaps van een discipel die Jezus wil ‘verraden’. Dan moet Jezus iets hebben misdreven jegens het gezag, maar dat blijkt nergens uit. Tenzij Judas zou kunnen hebben aan het feit dat Jezus zich somtijds presenteerde als ‘de Christus, de zoon van God’ of als ‘Koning der Joden’. Staande voor Pilatus – ten minste als hij daar gestaan zou hebben – ontkende Jezus niets. De volgens mij afschuwelijkste en waarlijk meest misdadige ontsporing van Matthaus is als hij Judas laat zeggen op geheimzinnige wijze Jezus te zullen ‘aanwijzen’ door hem een kus te geven. Alsof niemand Jezus zou kennen, alsof Jezus een tot dan toe onbekende figuur in dat kleine Stadje Jeruzalem zou zijn geweest. Zo’n onwaarschijnlijkheid is te vergelijken met het branden van water, met het plaatsen van een ladder tegen een wolk.
Wat moet er dan wel zijn gebeurd, want ik neem graag aan dat Judas een daad moet hebben verricht, hij moet een aanleiding hebben gehad. Ik aanvaard ook het feit dat in het tentallen jaren later opgetekende verhaal Judas uit als figuur is verzonnen, maar ik heb er behoefte aan een verhaal geargumenteerd tot verzinsel om te buigen. Wat zou er dan gebeurd kunnen zijn?
- WAT EENS GESCHIEDDE
Ik vrees het volgende: Judas moet ongeduldig zijn geworden. Ik schreef het al: hij lijkt op mij, ook met zijn onhebbelijkheden. Jaren achtereen hoort hij zijn welbespraakte, met kennis van zaken en met groot menselijk inzicht zijn zeer intelligente Leidsman spreken over een komende samenleving, waar alleen recht en menselijkheid zullen heersen. Die samenleving zal door zijn Leidsman worden gerealiseerd, want volgens eigen zeggen is hij Gods zoon. Maar in al die jaren dat Judas hem vergezelt hoort hij alleen maar woorden en nog eens woorden, gelijkenissen, beloften en verkondigen. Ik ga voorbij aan de sprookjes als zou water in wijn zijn veranderd, als zouden blinden ziende zijn gemaakt en zou Jesus over water hebben gelopen. Judas was slecht bestand tegen Jesus; hij moet een weinig succesvolle strijd met hem hebben gestreden en moet een te radicale maatregel hebben genomen en daarmee vuile handen hebben gemaakt.
Naar mijn gedachten moet op een bepaald moment het geduld van Judas zijn opgeraakt en meende hij dat er nu eindelijk iets moest gebeuren; – er was te lang gepraat, er was te lang gewacht, de ellende van de bezetting duurde maar voort en elke dag waren daarvan de gevolgen voor de bevolking zichtbaar en voelbaar. En zijn Jezus doet niet anders dan een toekomst idealiseren, een heil voor komende generatie propageren. Judas verlangde naar actie. Hij brengt Jezus in een dwangpositie waaruit Jezus zich onmogelijk als mens, maar uitsluitend als een over bovenmenselijke krachten beschikkende godheid zou kunnen bevrijden. Daarmee zou zijn Leidsman dan eindelijk voor iedereen kunnen bewijzen dat hij werkelijk de op aarde gezonden gezalfde zou zijn. Aldus moet het drama mijns inziens zijn begin hebben gevonden.
Wat die kunstgreep van Judas inhield zullen we nooit te weten komen, maar ‘verraad’ kan het niet geweest zijn. Wel bleek dat Jezus een gewoon mens was, hulpeloos als hij gevangen wordt genomen, zwijgend als hij beschuldigd wordt. Hij ondergaat als geboeid mens alles wat wrede heersers in een dictatuur met een hulpeloze, gevangen en vastgebonden onderdaan plegen te doen. Als hij Gods zoon of een Bijzonder mens zou zijn geweest, zou hij zich hebben kunnen bevrijden, maar bovenal zou de Almachtige God het immers niet hebben toegestaan dat mensen zijn kind doden. Jezus smeekt, als een gewoon mens dat in doodsnood om zijn moeder roept. ‘Laat deze beker aan mij voorbijgaan’. Op eigen kracht kon hij dit kennelijk niet. Zulke bekers zijn nooit voorbijgegaan aan de honderden miljoenen mensen die sinds het bestaan der mensheid op ellendige wijze van kou, honger of dorst zijn omgekomen, of aan die miljoenen op het slagveld achtergelaten en aan hun wonden creperende soldaten. Al die miljoenen hebben altijd gebruld en gehoopt dat ‘die beker’ aan hen voorbij zou gaan. De dood ging echter nooit voorbij. Wonderen in die richting hebben mij tot dusver niet bereikt.
Daarom kan Jezus’ wanhoopsschreeuw ‘Eli, Eli, lama sabachthani’ – Heer, waarom hebt gij mij verlaten – toch niet worden misverstand? Er lijkt maar een uitleg mogelijk voor het zich verlaten voelen. Jezus moet zich tijdens zijn leven om onnaspeurbare reden hebben ingebeeld Gods zoon te zijn. tot het moment waarop hij stierf. Alleen een doodgewoon mens kan onder deze marteling om genade gillen, een genade, die hemel noch aarde hem konden schenken en hem ook niet geschonken hebben. En ook de beker is niet aan hen voorbijgegaan.
Met betrekking tot het lijdensverhaal is hiermee. wat mij betreft, alles gezegd. Behalve nog een ding. Driehonderd jaar later, in 325 tijdens het Concilie van Nicaea, discusieerden de geestelijken over de prangende vraag hoe met Jezus omgegaan moest worden. Hij was volgens hen immers een gewoon mens, want hij had zelf altijd tot God gebeden! Na weken van intensief overleg, plussen en minnen. geven en nemen, vonden de geestelijken elkaar en aanvaardden zij een voor alle partijen werkbare en vooral doelmatige oplossing: Jezus was eigenlijk, met terugwerkende kracht, niet alleen Mens, maar ook God, hij was Beiden en niet meer zoals voorheen immers ‘Eerst onder de mensen’. Geen geringe promotie voor een dode uit wiens naam daarna miljoenen mensen zijn vermoord. Voor dertig zilverlingen?’
NASCHRIFT
- HET EVANGELIE VAN JUDAS
‘En dan gebeurt er vijf jaar na het schrijven van bovengenoemde twijfels en wensen een wonder. Ineens is er op 6 april 2006 de wereldpremière van een 1800 jaar geleden geschreven ‘Evangelie van Judas’. De tekst is eind jaren zeventig van de 20e eeuw gevonden in een kalkstenen kistje in een antiek graf in Midden-Egypte, In dat kistje blijkt zich een oud boek te bevinden waarvan de papyrusbladen in een omslag bijeen gebonden zijn, ofwel een codex. Die codex blijkt naar Europa te zijn gesmokkeld. Ik vermoed om de criminelen van het lijf te houden zoals die zich destijds met de vondsten in Nog Hammadi hebben beziggehouden vandaar naar de VS gebracht en tenslotte weer naar Europa teruggekomen. Vooral de Zwitserse antiekhandelaar Frieda Tchacos-Nussberger heeft in de uiteindelijke verwerving van de codex een belangrijke rol gespeeld. Vandaar dat het antieke boek inmiddels haar naam draagt en Codex Tchacos heet. Voorlopig wordt de codex ergens nabij Genève bewaard en verder gerestaureerd. Uiteindelijk zal de antiquiteit aan Egypte worden teruggegeven. De codex bevat in totaal 33 bladen van elk ongeveer 11 cm breed en 28 cm hoog. Die bladen zijn aan de voor- en achterzijde beschreven in vrij grote Koptische letters. Gemiddeld staan op een pagina 25 regels en ongeveer 80 woorden. In totaal telt de codex 66 pagina’s.
De codex bevat vier geschriften: een versie van de brief van Petrus aan Filippus, die kenden we al uit de vondst bij Nog Hammadi in 1945. Vervolgens een geschrift dat Jacobus heet, in feite een variant van de eerste ‘Openbaring vanJacobus’, ook al bekend van Nog Hammadi, en dan het volkomen nieuwe ‘Evangelie van Judas’. Tenslotte is er nog een geschrift zonder titel dat over de figuur ‘Allogenes’ gaat. Letterlijk vertaald betekent dat ‘van een ander geslacht’ of ‘van een andere geboorte’, kort gezegd: de ware gnosticus. Het geheel is geschreven in de Koptische taal, een late variant van het Egyptisch.
Het Evangelie van Judas gaat over Judas en is geschreven zo’n 150 jaar na diens dood; het is niet verwonderlijk dat Kerkvader Irenaneus in afkeurende bewoordingen over dat geschrift waarvan hij het bestaan vermoedt, spreekt. Een evangelie heeft betrekking op een geschrift dat in het algemeen betrekking heeft op Jezus of op zijn openbaarheden die in veel gevallen alleen aan een kleine kring bekend waren. Het geschrift is een geheim verslag, een esoterisch schrijfsel. Wat geopenbaard werd bleef onbekend en mocht slechts in beperkte kring worden doorgegeven en niemand mocht er met de buitenwereld over spreken. Dit evangelie pretendeert een verslag te zijn van een openbaring aan Judas. Hij is de uitverkorene, Jezus doet speciaal aan hem een openbaring, hij is de leerling die alle andere discipelen overtreft, de schitterende uitblinker. Jezus wordt onderwezen in de geheimnissen, de verborgenheden boven deze wereld en wat zal plaatsvinden aan het einde van deze wereld.
- DE ONTHULLING
Dit evangelie geeft bijzondere informatie over een sterk Joods gekleurde nu Christelijk geworden, gnostische groepering. Die groepering kwam vooral voor in Egypte en dan in het bijzonder in Alexandrië. Mogelijk had zij ook aanhangers in Jerusalem. Ongeveer in de jaren 120-160, wellicht zelfs eerder, heeft zij haar opvattingen op schrift gesteld. Aan het beeld van een zeer veelkleurig Jodendom en daaruit ontstaan christendom voegt dit geschrift een nieuw facet toe. Kortom hier wordt een totaal ander beeld van Judas getekend, een positief beeld waarvan ik altijd al een menselijk idee, een vage voorstelling had. Judas was geen verrader en kan dat ook nooit zijn geweest.
- ’t IS ANDERS, ’t WAS ANDERS
Met die nieuwe inzichten zal het mij vanavond moeilijk vallen de slaap te vatten. Immers, op de gevolgen van het proces tegen Jezus, het zogenaamde verraad van Judas en de vervloeking – ‘Zijn bloed komt over onze kinds-, kleinkinderen’ – wordt het Jodendom al 2000 jaar vervolgd en van tijd tot tijd vermoord. Voor vermoedelijk 95% van zich Christen noemende mensen zullen deze feiten verborgen blijven, zelfs als zij er kennis van kunnen nemen, dan nog zullen zij er – zo ik vrees – niets van willen weten. Twijfelen is een beangstigende bezigheid waarvoor moed nodig is.’
‘
Mooi en aansprekend verhaal over de zo vaak verguisde Judas. Mij komt het als heel betrouwbaar over, maar misschien toch goed om hier nog een tegengeluid te laten horen.
Een van de zeer weinigen die op de hoogte zouden zijn van de inhoud van het Evangelie van Judas, is prof. dr. Hans van Oort uit Zeist. Hij zou zelfs aan een vertaling en exegese hebben gewerkt.
De kerkhistoricus, gespecialiseerd in Augustinus, gnostiek, manicheïsme en Nag Hammadi, organiseerde op eigen initiatief een persconferentie en lezingen als tegenstem tegen “alle nonsens” die de afgelopen tijd over het Judasevangelie is gezegd en geschreven.
Van Oort verwijst de gedachte dat Judas zélf de auteur is van het naar hem genoemde evangelie resoluut naar het rijk der fabelen. “Dat zal geen redelijk denkend mens aannemen.” Wel staat vast dat het document geen vervalsing is, maar een oorspronkelijke tekst die naadloos aansluit op oude gnostische tradities.” “Gnostici zijn notoire dwarsliggers; echte protest-exegeten”, legt hij uit. Hij nuanceert zijn standpunt door te stellen: “Tegelijk zijn ze bewaarders van oeroude overleveringen, waaronder tradities uit de oergemeente in Jeruzalem. Daarom is deze vondst enorm belangrijk: zij brengt ons in aanraking met ideeën uit het vroegste christendom. Er zijn overigens goede gronden om aan te nemen dat het Judasevangelie al rond 150 na Christus bekend was.”