ACHTERWERK IN DE KAST – alma mater aan het stationsplein

Wikepedea
  • MENEER JU

Aan het Stationsplein lag het toenmalige Sociologisch Instituut Leiden (SIL), het trappenhuis van buitenaf goed zichtbaar. (1) In het halletje bij de ingang van de kantoorflat was een glazen hokje, het kantoortje van meneer Ju. Met de bureaustoel en de werktafel was deze ruimte bijna geheel gevuld. Een bezoeker wees hij de weg, een ander groette hij met een glimlach. Altijd weer viel mij zijn keurig gestropte das op met het embleem van de Leidse Universiteit. In de winter had hij onder zijn uniformjasje een trui aan van marineblauwe wol, omdat het best rillerig was zo dicht bij de tochtige ingang. Zijn haar was in slagen schuin naar achter gekamd, de Brylcreem brillantine glom in de opkomende ochtendzon. Op zijn tafel lag de post klaar om in rondgebracht te worden. In het halletje voor de liften stond een PTT-postzak gevuld met uitgaande post.

Achter de klapdeuren van de zes verdiepingen lagen lange gangen met aan weerszijden de werkkamers van de medewerkers, aan het einde van de gang de vergader- en werkgroepruimten. Op iedere verdieping was een vakgroep gevestigd: Methoden & Technieken, op de vierde; Wijsgerige en Theoretische Sociologie op drie; Macro sociologie (onderwijs-, arbeids-, empirisch sociologie) op vijf; en Organisatie sociologie en –kunde op de zesde. Het souterrain was ingericht als opslag en fietsenstalling, het was daar altijd stoffig en bedompt.

Achter iedere klapdeur was links in een klein kamertje het secretariaat gevestigd. Voor ons op de vijfde verdieping was dat Nel Boom, een ongehuwde vrouw op leeftijd, die samen met haar broer nog in het ouderlijke woning woonde. Bij haar kwamen de telefoontjes van buiten binnen, wij hadden alleen een binnenlijn. konden studenten zich inschrijven voor een tentamen en hun tentamenbriefjes halen en werden de werkstukken van de medewerkers uitgetypt. 

Lenie over het portiershok: ” (…) waar het ’s winters ijskoud en ’s zomers bloedheet is, maar dat geldt voor het hele gebouw. In dat hok zat een echte portier. Hij droeg een zwart uniform met vergulde knopen.”

  • DE KANTINE

Op de tweede verdieping was de kantine van de dames Lenie en Riet. De hele dag schonken ze koffie en thee, de kopjes stonden keurig op een stapeltje op het buffet. Flesjes fris stonden in een grote koelkast achter hen. Tot elf uur kon je als medewerker een briefje invullen met de bestelling voor de lunch: broodjes (bruin of wit) en het beleg (kaas, vlees of een gebakken ei). Vermicelli-, tomaten-, en kippensoep wisselden elkaar af als de soep van de dag. “Om elf uur ging ik er altijd op uit om boodschappen te doen. Heerlijk vond ik dat. Dan ging ik naar de bakker op de Morsweg en vleesbeleg haalde ik bij Janson. Dat heb ik jaren gedaan”. De gesmeerde broodjes stonden dan vanaf halfeen klaar op het buffet en de pan soep pruttelde op het fornuis. Een vaste dagelijkse routine. Belangrijkste veranderingen was de komst van een afwasmachine in 1975 en een kassa in 1988. Bij het 40 jarig bestaan van de Leidse Sociale Faculteit werd Lenie geïnterviewd en ze herinnert zich haar klanten: ‘Zo vrij was ik met ze. Altijd voornamen. Het waren gewone jongens uit gewone gezinnen, zonder kapsones. Dat was typisch sociologie. Ze waren niet hoogdravend, zoals bij rechten. En later kwam vrouwenstudies erbij. Dat waren ook aardige meiden, heel lief. Ik werd overal bij betrokken: afstudeerborrels, promoties en heel veel nieuwtjes hoorde ik als eerste.” [1]

  • AKTIE VOOR EEN MARXIST

Het Sociologisch Instituut viel in 1978 ‘ten prooi aan het studentenverzet’, zo kopte het universiteitsblad de Mare 5 van 21 september. Zo’n vijftig studenten hielden het instituut ‘in de houdgreep’. Op de eerste verdieping van het gebouw werden stukken hout gesignaleerd die, blijkens een uitgebreid maar op veel punten onnauwkeurig verslag in het Leidsch Dagblad, bedoeld waren om een eventuele ontzetting door ‘corpsballen’ af te slaan. Er was eerder sprake van een ideologische stammenstrijd. Het college van bestuur hield volgens de bezetters de benoeming van de West-Duitser Dieter Läpple als lector van de subfaculteit macro-sociologie tegen. Reden: hij was marxist. De studenten noemden de komst van de ‘marxistiese lektor een noodzaak’ en wilden niet ‘wijken voor de politieke censuur van het college van bestuur’. Collegevoorzitter K.J. Cath reageerde koeltjes op de ‘aksie’. ‘Ons is medegedeeld dat het gebouw door studenten in gebruik is genomen.’ Hij ontkende dat er een politieke kant aan de zaak zat: ‘U zou toch niet willen beweren dat we aan deze universiteit geen marxisten hebben?’ Een van de hoofdrolspelers in de ruzie had overigens een uiterst treffende naam: professor E. Marx. Ook Mare-columnist Boudewijn Büch gaf zijn mening over de zaak: ‘Ich bin ein Marxist. Al is het alleen al omdat, als de Russen of de Chinezen komen, ik goed zit.’ Overigens zijn sociologen volgens Büch wel ‘warhoofden’ en ‘tuig van de richel’. Uiteindelijk kwam Läpple na nog veel meer gedoe toch naar Leiden.

  • BEZET !!!

In de kantine waren die middag de tafels aan de kant geschoven. Er was een oproep gedaan voor een protestvergadering. In kleermakerszit zaten veel studenten op de grond en en op de tafels. Enkele docenten die aan deze spontane oproep gehoor hadden gegeven keken vanuit een hoekje toe. Uit het niets werd een papierrol uitgerold. ‘We gaan nu over tot een bezetting’ riep de student Jeroen, die me eerder in de colleges was opgevallen met zijn kritische vragen Op het papier werd ‘BEZET!!!’ gekwast. Jeroen vroeg dringend wie het hier niet mee eens was, die kon dan weggaan. Ik bleef en was een bezetter en lid van het docententeam dat het alternatief onderwijs voor de komende dagen ging invullen, zo hoorde ik. De mede bezetters gingen in de vergaderruimtes de overnachting in orde maken. Ik ging terug naar mijn werkkamer en maakte mijn werk af, waar ik die dag aan begonnen was. Tegen etenstijd, zoals op iedere gewone werkdag, verliet ik het Instituut. De ramen van het trappenhuis waren beplakt met witte papieren baniers met BEZET!!! . In het portiershokje van meneer Ju zat een student met de benen op zijn bureau. Ik groette hem en hij stond op om de sleutel van de buitendeur om te draaien en me zo buiten te laten.  Daar stond ik wat beduusd over wat me nu was overkomen. ‘Zo grijp je dus de macht’. Verbaasd was ik ook dat de bezetting zo vanzelfsprekend en stilzwijgend verliep. Het Sociologisch Instituut was voor enkele dagen een bezet gebouw. De volgende morgen meldde ik me bij de bezetter in het portierhokje van Meneer Ju.

Met Dieter Lapple zette ik de afstudeerichting ruimtelijke ordering en stadsvernieuwing op. Met de radicale omslag van het denken over de inrichting van de steden en de komst van migranten in die steden, trok dit veel studenten en kwamen opdrachten van ministeries en gemeenten voor onderzoek en advies. In 1982 richten wij daartoe, met andere vertegenwoordigers van de sociale en juridische faculteit, het Onderzoekscentrum R.O.V. op. Ik vond in het voormalige Elisabeth ziekenhuis aan de Hooigracht een nieuwe werkplek en kwam zo nog slechts incidenteel in dat kantoorgebouw aan de Stationsweg. Onze eerste onderzoeksopdracht – een meerjarig onderzoeksprogramma – kwam van het Ministerie van Volkshuisting, Ruimtelijke Ordening en Milieu en ging over de kraakbeweging. (zie mijn blog over het kraken in Nederland ‘Ik wil gewoon wonen’). Ook deden we onderzoek naar oude en nieuwe vormen van arbeid in en om het huis.

  • DE STENCILKAMER

Dat werkstuk kwam in boekvorm uit, waar wij verder geen omkijken naar hadden, dat deed de uitgever. In andere gevallen hadden we te maken met de stencilkamer. Dat was het rijk van de heren Van Kordelaar en Kluts. Mannen in grijze stofjassen. Stencillen gebeurde daar. De bestelling werd door Nel Boom op een bon gezet. Het vergaren van de vellen, of rapen zoals wij dat noemden, werd met de hand gedaan. Als er iets met spoed de deur uit moest, dan werden we geacht een handje mee te helpen. ‘Anders komt dat pas maandag aan de beurt’. Als de stapels gestencilde vellen niet te overzien waren, dat kwam wel voor met onze breedsprakigheid, dan werd een tafel vrijgemaakt in de kantine en iedereen die binnenkwam deed wel een duit in het zakje bij dit rapen. De bode meneer Bijleveld wilde dan ook wel aanschuiven. Met zijn grijze stofjas slofte hij door de gangen, in zichzelf mompelend met een eeuwig shaggie in zijn mond, dat hij nooit aanstak. Kwam je hem tegen aan het eind van een werkdag dan groette hij met ‘Nou Tabeh dan, ik moet je gaan verlaten’.

  • EEN BASTION TEN ONDER

Enige jaren nadat ik het Stationsplein verlaten had werd in 1987 de subfaculteit Sociologie opgeheven en als basisvoorziening ondergebracht bij de vakgroep Bestuurskunde. Een aantal hoogleraren met hun medewerkers vonden elders in het land een werkplek, aan de Erasmusuniversiteit in Rotterdam, in Utrecht en Amsterdam. Andere medewerkers gingen vervroegd met pensioen. Twee jaar later verhuisde wat nog aan sociologie overgebleven was naar het Pieter de la Court gebouw aan de Wassenaarse weg. Voor Lenie Schrijer was deze verhuizing naar die andere kantine de aanleiding om ook met vervroegd pensioen te gaan. Anders had ze zeker haar zilveren ambtsjubileum gevierd, zo werd vermeld op haar afscheidsfeest op 27 juni 1989.

Met het verdwijnen van de Leidse sociologieopleiding verdween een instituut, waaraan gerenommeerde sociologen als Lammers, Laeyendecker en Schuyt, en eerder Beerling en Van Heek aan verbonden waren. Lenie: “De grote baas was professor van Heek. Professor van Heek wilde altijd tweemaal in de week om precies half een een bordje op zijn bureau met een broodje kaas en een glaasje melk. Hij gaf mij dan om de paar maanden tien gulden en daarvan moest ik het bedragje afschrijven. En dat was in die tijd dat een broodje een kwartje kostte en een glaasje melk vijftien cent. Dus dat was nog een hele administratie.

Het opheffen van sociologie in Leiden vond plaats in een tijdsgewricht waarin de sociologie een zorgelijke positie was toebedeeld, wat er toe leidde dat de Sociaal-wetenschappelijke Raad (swr) van de knaw in 2001 een werkconferentie organiseerde waarvoor diverse Nederlandse sociologen waren uitgenodigd. In die werkconferentie werd op drie bedreigingen voor de sociologie gewezen. Ten eerste was dat de opkomst en ontwikkeling van andere disciplines die deels waren voortgekomen uit de sociologie. Ten tweede de afnemende populariteit van de sociologieopleiding in de jaren tachtig en negentig, en ten derde de ongunstige beeldvorming over de sociologie. Het zijn thema’s die overigens aleerder onderwerp van discussie waren binnen de internationale sociologie (Dahrendorf 1995, Smelser 1997, Boudon 2002). Het meest vergaande standpunt werd ingenomen door Horowitz (1993) die sprak van een decomposition van de sociologie. Deze fragmentering zou het resultaat zijn van het ontstaan van een sterk ideologisch geladen politiek correcte sociologie en van de uittocht van sociologen naar (deels nieuwe) empirisch georiënteerde disciplines waarin wetenschap en beleid en bestuur meer met elkaar zijn verweven (bestuurskunde, bedrijfskunde, criminologie, stadsplanologie, demografie etc.) 3)

  • REVITALISERING

Na opheffing van de Leidse sociologie is de kantoorflat een aantal jaren wisselend gebruikt en is het in 2013 omgebouwd tot hotel.


  1. Tussen 1976 en 1982 werkte ik op het S.I.L bij de vakgroep Macro sociologie. Na een student-assistentschap bij Pieter van Daalen werd ik daar als wetenschappelijk medewerker aangenomen. Pieter van Daalen (1930) studeerde Engelse taal- en letterkunde en sociologie te Leiden en Glasgow. Sinds 1961 was hij verbonden aan het Sociologisch Instituut te Leiden, waar hij onderwijs gaf op het gebied van de macrosociologie. Hij redigeerde de bundel ‘Dringen in Nederland’ (1965) en schreef ‘Wij Nederlanders’ (1967), uitgegeven als Aula pocket. In 1973 promoveerde hij met het proefschrift ‘Bestuur voor mensen. Besluitvorming in de verzorgingsstaat.’ dat bij Boom Meppel werd uitgegeven. Pieter was vertegenwoordiger van de kritische sociologie, opgekomen in de jaren zestig. Hij vulde de wetenschap anders in dan de toen dominante positivistische. Hij zocht naar een geëngageerde wetenschapspraktijk. (Pieter van Daalen, Ton van der Pennen, Wouter Reitsma (1980). Over aktieonderzoek en advisering. Leiden: Sociologisch Instituut Leiden). Zo hij een draai gaf aan onderzoek, zo deed hij dat ook met onderwijs. ‘(…) was in 1962 het geven van een hoorkollege voor mij nog de hoofdzaak, in 1972 is dat de begeleiding van een projektgroep.’ schreef hij bij de ontstaansgeschiedenis van zijn proefschrift. (Van Daalen, 1973:174). Hij overleed in 1983 aan een hartstilstand. Daarmee verloor ik een vriend, die mij introduceerde in de wetenschappelijke wereld.
  2. Nelissen, Corien, Jantine Oldersma, m.mv. Cor Lammers (z.j.). Eerstelingen. Over de beginjaren van de Leidse Sociale Faculteiten. Leiden: Universiteit Leiden. pp. 20.
  3. Godfried Engbersen (2005). ‘Een eeuwige jeugd. Constanten en vernieuwingen binnen de Nederlandse sociologie’ In: De Sociologische Gids, jaargang 2005-1. pp. 90-105.

Leuk om nog eens terug te lezen waar het toen allemaal om ging:

  • Beck, U. (2000) The Cosmopolitan Perspective: Sociology of the Second Age of Modernity. British Journal of Sociology 51 (1) 79-105.
  • Boudon, R. (2002) Sociology that Really Matters. European Sociological Review 18 (3) 371-378.
  • Dahrendorf, R. (1995) Whither Social Sciences? The 6th Economic and Social ResearchCounsil Annual Lecture, Economic and Social Research Council, Swindon.
  • Horowitz, Irving Louis (1993) The Decomposition of Sociology. New York/Oxford: Oxford University Press.
  • Houtman, Dick (2004) Op de ruïnes van de traditie: Individualisering, culturele verandering en de toekomst van sociologie. Paper gepresenteerd op de knaw-conferentie ‘De toekomst van de sociologie’, Amsterdam, 19 april 2004.
  • Laeyendecker, L. (1986) Succes als bedreiging: De paradoxale situatie van de sociologie. Mens en Maatschappij 61 (3) 228-250.
  • Sassen, Saskia. (2000) New Frontiers Facing Urban Sociology at the Millennium. The BritishJournal of Sociology 51 (1) 143-59.
  • Smelser, Neil J. (1997) Problematics of Sociology: The Georg Simmel Lectures, 1995. Berkeley: University of California Press.

2 antwoorden op “ACHTERWERK IN DE KAST – alma mater aan het stationsplein”

  1. Die meneer Ju kan ik me nog wel herinneren. Niet zo zeer zijn uiterlijk als wel zijn opvallende naam – typisch Leids weet ik nu – zijn functie en zijn locatie in het gebouw. Volgens mij huisde hij in een vrij klein glazen hokje direct bij de ingang van het pand. En als ik me niet vergis bevond dit hokje zich net als de entree zelf in een soort uitbouw aan het gebouw. Hoe dan ook weet ik vrijwel zeker dat Pieter zijn oude kranten – en dat waren er flink wat – altijd op achterop zijn fiets meenam naar kantoor omdat meneer Ju oud papier inzamelde. Of Ju dat net als Pieter deed met het oog op het milieu weet ik niet.’

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *