VRAGEN UIT DE ZAAL
Zondagmiddag 13 oktober 2019, half vijf. In het theater Muzee in Scheveningen was de voorstelling van de ‘Vergissing’ afgelopen. De spelers hadden een stoel vrijgemaakt en de regisseur vroeg de schrijver van het stuk om op het podium plaats te nemen. ‘Wie wil Han Ponneker een vraag stellen? ‘en hij keek het zaaltje in. Ik keek met hem mee.
- Van u wil ik weten of het zenden van de Nederlandse troepenmacht ten doel had een einde te maken aan de Bersiap.
Het antwoord luidt: geenszins, omdat bij de voorbereiding en de opbouw van het Nederlandse leger, van “Bersiap” nog geen sprake was. Tijdens de Duitse bezetting heeft de Nederlandse regering in Londen zoveel als mogelijk was alle Nederlanders die op dat moment noodzakelijkerwijs buiten Nederland (“buitengaats”) verbleven, op enigerlei wijze gemobiliseerd. De mannen in dienstplichtige leeftijd moesten zich melden voor militaire dienst. Zowel in Engeland, in de Verenigde Staten als in Australië werden deze dienstplichtigen voorbereid om als Japan verslagen was, als militair terstond de Nederlandse kolonie weer in bezit te nemen en het gezag te herstellen. Dit streven stond hoog in het vaandel want men was zich in Londen zeer bewust van het feit dat Nederland als een verarmd en wellicht zwaar geteisterd land uit de oorlog zou komen. Op die gronden moest “Indië” weer zo snel mogelijk rendabel worden gemaakt als niet te missen bron van inkomsten, zoals voorheen. Want: zo luidde het ambtsbericht (over Indië) van 25 oktober 1815 nr. 266 aan Onzen Souvereinen Vorst: “Een winstgevend object van ’s Lands kas en eene bron van welvaart voor de commercie van dit land”. Men hield rekening met de mogelijkheid dat een zeker deel van de Inheemse elite, dat voor de oorlog als voorstanders van zekere zelfstandigheid actief was (Soekarno, Hatta, Sjahrir e.a.), problemen zou kunnen geven. Militair ingrijpen was dan essentieel en in de officiële regeringstukken sprak men van een “Herbezettingsoorlog’. Anders gezegd: het Nederlandse gezag moest met militair ingrijpen worden hersteld, zo zag men met vooruitziende blik.
De Bersiap is een onbegrijpelijke wrede en moorddadige periode geweest, die kort na de Japanse nederlaag in augustus 1945 in Indonesië uitbrak. Duizenden en duizenden volstrekt van alles losgeslagen moorddadige jongeren hebben toen met bamboesperen of met andere wapenen honderden Europeanen, Indo-Europeanen, Chinezen en Molukkers, mannen, vrouwen, kinderen, baby’s afgeslacht en vreselijk verminkt. Het ontbrak de nieuwe Indonesische leiding aan mogelijkheden om aan die slachtpartij een einde te maken. Pas na ingrijpen van Britse troepen en ook van Nederlandse in der haast uit Australië overgebrachte troepen, kwam er pas na een periode van zeker zes maanden (voorjaar 1946) een einde aan een zwarte periode die het begin van de republiek Indonesië markeerde. Nadat in Nederland in 1945 de Grondwet was gewijzigd waardoor het mogelijk werd Nederlandse dienstplichtigen naar het buitenland te sturen, werd een begin gemaakt. Nederlandse jongens op te roepen voor militaire dienst teneinde te worden uitgezonden naar wat toen nog consequent Indië werd genoemd. Pas in 1947 arriveerde het eerste contingent dienstplichtige Nederlandse militairen in Indonesië. Toen was de Bersiap gelukkig voorbij. Hieraan moet wel worden toegevoegd dat er al eerder, in 1945, Nederlandse vrijwilligers naar “Indië” waren gestuurd, maar die mochten van de Engelse bevelhebber in die regio, niet aan land.
2. MARSHALL HULP
…….van u, Han Ponneker, zou ik willen horen of de Marshallhulp inderdaad ten behoeve van de oorlog in Indië is gebruikt.
‘Hier past een voorzichtig antwoord, want op die vraag is van regeringswege nooit geantwoord. Wij weten alleen een paar feiten. Zo werd op enig moment bekend dat de Opperbevelhebber van het Nederlandse leger, generaals Kruls, in een prachtige limousine reed en op vragen toegaf dat het voertuig uit de Marshallgelden was betaald. Dit is een bekend schandaal geworden waaraan nog enkele ministers met vele excuses richting Verenigde Staten te pas zijn gekomen. Ik voeg er aan toe dat tijdens de koloniale oorlog op enig moment in Amerikaanse kranten burgers hun verontrusting uitten omdat er geruchten gingen dat de aan Nederland geboden Marshalhulp voor een koloniale oorlog werd gebruikt. Van belang is ook te weten dat de Verenigde Staten in 1949 Nederland dwongen om op straffe van inhouding van de Marshalhulp, de koloniale oorlog te beëindigen en de Republiek Indonesië te erkennen.’
3. SOEKARNO
Han Ponneker, van u wil ik weten of Soekarno, net als Mussert, een landverrader was.
‘Die vergelijking gaat op elke grond mank. Ten eerste was Mussert volgens de Grondwet een Nederlands Staatsburger, bezat hij een Nederlands paspoort en was een Nederlands Onderdaan. Soekarno was alleen een Nederlands onderdaan maar was geen Nederlands Staatsburger en hij bezat deswege ook geen Nederlands paspoort. Hij was een inlander. Mussert was een vrij man en kon zijn ideeën (aansluiting bij Duitsland) vrijelijk uiten en werd zelfs in 1935 op zijn rondreis door NederlandsIndië als een Staatshoofd door de Gouverneur-Generaal in Batavia ontvangen. Soekarno pleitte als inlander voor vrijheid voor zijn eigen land en werd voor zijn ideeën en streven door het Nederland-Indische Gouvernement gevangen gezet. Toen Duitsland in 1940 Nederland bezette heeft Mussert bijna vijf jaar lang bij de Duitse bezetter gepleit hem als leider bij het dan bij Duitsland ingelijfde Nederland te benoemen. Analoog aan de Duitse provincies met een Gouleiter aan het hoofd , zou ons land een Duitse Gou worden, de “Gou Holland”. Mussert zou dan “Gauwleider Holland” worden. Hij wilde – dat is essentieel – ons land aan een vreemde mogendheid uitleveren. Als landverrader was hij doods schuldig en werd dan ook na de nederlaag van Duitsland door Nederland geëxecuteerd. Gedurende de Japanse bezetting van Nederlands-Indië, heeft Soekarno met de Japanse bezetter samengewerkt en bij voortduring bij de Japanse bezetter bepleit te zijner tijd (dan) Indonesië (dat voornamelijk Java en Sumatra zou omvatten) als een vrije republiek te beschouwen met Soekarno aan het hoofd. Bij voortduring en in al zijn redevoeringen in die periode bepleitte hij krachtig de vrijheid van zijn land en wees daarbij elke vorm van kolonialisme af. Voor die in Japanse ogen opruiende taal, is hij verscheidene keren op het Japanse matje geroepen. Soekarno bleef echter op de vrijheid, de zelfstandigheid van zijn land hameren. Indien wij die twee figuren met elkaar vergelijken dan blijkt Mussert een Nederlands Staatsburger te zijn gewest die zijn eigen vaderland wilde uitleveren, opofferen, aan een buurland. Soekarno was een inlander die juist vrijheid voor zijn eigen land wenste. De conclusie lijkt mij duidelijk. Daarnaast is de vraag gesteld of Soekarno een collaborateur kan worden genoemd., dit vanwege zijn samenwerking met de Japanse bezetter. Teneinde antwoord op deze vraag te kunnen geven, moet eerst duidelijk worden gemaakt wat men in Nederland onder collaborateur verstaat. De Nederlandse na-oorlogse justitiële opvattingen maken een en ander duidelijk. Alle grote en kleine bedrijven in Nederland hebben tijdens de Duitse bezetting gewerkt voor de Duitse oorlogsindustrie, geen uitgezonderd. Dat gebeurde met het pistool op de borst: levering van goederen of sluiting van de onderneming. Voor de Nederlandse Spoorwegen was die dreiging geen probleem en men heeft er goed aan verdiend. In 1942 reden er 632 extra treinen om Nederlandse mannen naar de gedwongen Arbeidsinzet in Duitsland te brengen. Er reden148 extra treinen met Joden naar Westerbork op weg naar de gaskamer. Na de oorlog werd de directie van de NS gevraagd of men daar geen problemen mee heeft gehad en of dat niet in strijd was met de rechtsbeginselen. Dat bleek geenszins het geval, men was er zelfs trots op want het bleek “een logistieke prestatie van formaat” omdat de NS al veel zware locomotieven aan Duitsland had moeten leveren plus nog eens 2000 goederenwagons. De voor de Duitse oorlogsindustrie werkende Rotterdamse Droogdokmaatschappij en Wilton Feijenoord maakten al in 1941 2,25 miljard omzet en Philips deed het niet minder goed. DAF is in de oorlog groot geworden. Als collaborateurs werden voornamelijk particulieren vervolgd die uit “eigenbelang” met de Duitsers hadden samengewerkt hetgeen een buitengewoon moeilijk hanteerbaar criterium bleek te zijn. Ze werden dan ook de “kleine krabbelaars” genoemd maar wel vervolgd. Alle grote bedrijven werden na de oorlog van enige schuld vrijgepleit. Ter afsluiting: Is het ethisch toegestaan of kun je na deze justitiële worsteling in ons eigen land dan nog objectief en met enig recht het handelen van een inlander in diens omstandigheden in Zuidoost Azië beoordelen? Om het iets ingewikkelder te maken moet ook overwogen worden dat voor wie zich in Nederland bevindt het Nederlandse strafrecht geldt. In Nederlands-Indië waren er drie soorten recht: voor Europeanen, voor Javanen en Chinezen. Soekarno was een Javaan.’
4. WILHELMINA
‘Van u willen weten of Koningin Wilhelmina echt gevlucht is voor de vijand of was het gewoon noodzakelijk?’
“Ik weet niet of het nodig was want alle betrokkenen zijn dood en hebben na de oorlog van elkaar afwijkende en zelfs tegenstrijdige verklaringen over haar vertrek gegeven. Niettemin is het van belang te weten dat in het najaar van 1939, ruim een half jaar voor de Duitse inval in 1940, de minister van Buitenlandse Zaken, Van Kleffens, de Britse regering heeft gevraagd of zij in geval van nood het Nederlandse Koningshuis asiel zou willen verlenen. Dat werd geaccordeerd en vervolgens werden vele miljoenen uit Nederland naar Engelse banken overgebracht zodat de kosten van het eventuele asiel niet voor rekening van de Engelse belastingbetaler zou komen. Rond 8 mei 1940, enkele dagen voor de Duitse inval, verschenen er in alle kranten het door de Rijksvoorlichting verstrekte bericht dat Prinses Juliana namens haar moeder op vriendelijke wijze het aanbod had afgewezen van de Amerikaans-Nederlands historicus, Willem van Loon, die zijn buitenhuis op Long Island aan de Koningin had aangeboden waar zij in geval van nood welkom zou zijn. Want, zo schreef Juliana: “Een Oranje verlaat nooit zijn post”. Enkele dagen later, op 12 mei lag er plotseling een Britse torpedobootjager voor Hoek van Holland waarvan de gezagvoerder niet wist waarom hij naar Nederland was gestuurd. Groot was zijn verbazing toen plotseling Koningin Wilhelmina zich bij hem meldde met het bevel haar naar Londen te brengen. Een dag eerder had de opperbevelhebber van het Nederlandse leger, generaal H. Winkelman, het kabinet in de hoogste mate ontraadden de Koningin naar Engeland te laten gaan want ”dat zou een groot demoraliserend effect op de bevolking en de tegen de Duitsers op dat ogenblik strijd leverende militairen hebben”. Acht jaar na de oorlog meende hij zich te herinneren die dag of op een later tijdstip met het vertrek van de Majesteit te hebben ingestemd. Op die gronden interpreteer ik haar vertrek als een vlucht. Zij heeft haar vechtende militairen en haar volk gewoon in de steek gelaten. Haar vlucht was niet nodig want het is ongebruikelijk dat in een oorlog zeer hooggeplaatsten, zoals staatshoofden, door de vijand een haar wordt gekrenkt. De Koningen van België en Denemarken bleven gewoon op hun post en gaven daarmee hun volk een voorbeeld. Ik voeg eraan toe dat destijds artikel 21, lid 2 van onze Grondwet luidde: “In geen geval kan de zetel der regering buiten het Rijk worden verplaatst.” Ook de ministers verlieten Nederland die dag, want “er staat toch niet in de Grondwet dat wij ons gevangen moeten laten nemen”. Papier is geduldig, zo bleek.