OP DE PLATTEGROND VAN MIJN JEUGD (2)
De herinnering kent haar eigen topografie. Net als in een droom, waarin straten uit drie, vier steden een labyrint vormen. Een plattegrond die zelden exact is naar maatvoering, maar getekend is naar de verbeelding, en mij oh zo dierbaar om daar een weg terug te zoeken. Deze blog beschrijft zo’n tochtje door de stad, met wat fragmenten van die plattegrond van mijn jeugd en wat exacte kenmerken van een naoorlogse stadsuitleg.
- MODERN
Er was een periode dat wij geregeld bij Oom Willy op bezoek gingen. Hij woonde aan de andere kant van Den Haag in Moerwijk. Hij had die portiekflat via de gemeente gekregen, moest mijn vader altijd noemen als wij te voet of op de fiets naar hem toe gingen. Wij hadden een huisbaas, Meneer Hollaar, die iedere maand de huur kwam ophalen. Mijn moeder had de gevulde enveloppe met zijn naam al klaargelegd op het zwaar eiken houten dressoir in de woonkamer Daar in huis alles zo modern. De poten van hun bank staken speels schuin naar voren, de schoorsteenmantel was slechts een plankje met daarop een klok met gietijzeren gekromde poten en uitstekende sprieten. Geen pendule zoals bij ons op de schoorsteenmantel van natuursteen. En … er was een teakhouten meubel met een draaitafel met een rek bakeliet 78 toeren platen. Mijn oudere nichtjes lieten ons hun favoriete muziek horen en dansten op ‘die schreeuwende’ Bill Haley en zijn Comets. Op de platenspeler zat ook een knopje voor het afspelen van 45 toeren en we zongen luid de hit mee van ‘kom van dat dak af’ van Peter Koelewijn. Muziek die zo hoorde bij het moderne leven daar in Moerwijk. Thuis voetbalden wij tegen de blinde muur aan de overkant van de straat, waarop wij de doelpalen hadden gekrijt. In Moerwijk werden onze opgerolde windjacks de doelpalen op het grasveldje tussen de flats.
‘ The young formed their own community. For the first time in American life they were becoming a separate, defined part of the culture: As they had money, they were a market, and as they were a market they were listened to and catered to. Elvis was the first beneficiary. In effect, he was entering millions of American homes on the sly’ (David Halberstein. The Fifties The Random House Publishing Group).
- EEN MODERNE WONING IN HET GROEN
De bebouwing in Moerwijk bestaat overwegend uit portiek-etageflats van drie of vier bouwlagen. Moderne meubelstukken vulden toen de vertrekken: zoals zo’n genoemde zitbank, een wandmeubel, een rotan salontafel en plantenstandaard en bij enkele bewoners uit het portiek stond een televisietoestel. De Bruynzeel keuken maakte het koken makkelijk. Volgens architect Ottenhof van de Haagse Gemeentelijke Woningdienst zat de ‘glans’ niet alleen in de buitenkant van de flatwoningen, maar ook in de indeling. Typisch Haags was de waskamer, waarin badkamer en washok waren gecombineerd. Dit vertrek was direct naast de keuken gesitueerd en ook vanuit de ouderslaapkamer bereikbaar. In de lavet konden zowel bewoners als de kleding gewassen worden. Later maakte de lavet plaats voor de wasmachine en een douche. Daarnaast had elke woning een berging, het liefst in de onderbouw geplaatst, zodat ook rijwielen daar uit het zicht en droog gestald konden worden. In de woning moest ieder vertrek vanuit de hal bereikbaar zijn of ten minste vanuit twee andere vertrekken. Ook werden er in het programma eisen gesteld aan de ontluchting, de lichttoetreding.
- WONEN IN EEN STADSUITLEG
Zo’n moderne woning in zo’n stadswijk als van Oom Willy was in de naoorlogse wederopbouwperiode voor een brede doelgroep bereikbaar geworden. De vooroorlogse stad met zijn straten, gesloten bouwblokken en geringe woonkwaliteit maakte plaats voor een nieuwe stad met deze stedelijke uitleg gebieden. De stedenbouwkundige opzet, het gemeenschappelijke groen en de woonplattegrond stond hierin centraal, geïnspireerd door het gedachtegoed van het Nieuwe Bouwen: licht, lucht en ruimte. De luxe zat ook in het openbare domein, in het groen, de scholen, de kerken én de recreatieve voorzieningen. De Nederlandse naoorlogse stadsuitbreidingen verliepen geruisloos, zoals treffend de titel luidt van het boek dat deze architectuur en stedenbouw beschrijft. Het geluid van de heipalen smoorde als het ware in zompige grond net buiten de oude grenzen van de stad en zo was slechts op de achtergrond hoorbaar.
- Bosma, K. & C. Wagenaar (red.) (1995). Een geruisloze doorbraak. De geschiedenis van architectuur en stedebouw tijdens de bezetting en de wederopbouw van Nederland. Rotterdam, NAi Uitgevers.
- EEN HELE SPRONG VOORWAARTS
De naoorlogse wijken hadden in sociaaleconomisch opzicht een relatief gedifferentieerd karakter: zowel geschoolde arbeiders, ‘nette ambtenaren’ als academici kwamen er te wonen. In de publicatie Nieuw-West over de westelijke tuinsteden in Amsterdam, waarin bewoners van het eerste uur – ‘de pioniers’ – terugkijken, komen we ze allemaal tegen: de leraar, de ambtenaar, de architect, de vakbondsman, etc. De sleutel van de nieuwe woning werd niet zomaar afgegeven, een gesprek met een woninginspectrice ging hieraan nog vooraf. Voor de eerste bewoners waren deze woningen een enorme verbetering, een sprong voorwaarts. Veelal kwamen deze uit krappe, donkere en armoedige woningen uit oude stadswijken of uit situaties van inwoning. Zo verhuisde het gezin van de publicist Max Pam in 1958 uit de Amsterdamse Pijp naar het Overtoomse Veld, onderdeel van de westelijke tuinsteden. Pam over zijn eerste kennismaking: “Een flat was geen gewoon huis. Wel zeker niet! Een flat was een huis, een huis van alle gemakken voorzien! […]. Alles was er. Een badkamer met een echte douche. Een keuken met formica en roestvrij staal. Een keurige wc. Ruime kamers. Licht, veel licht. Een berghok voor de fietsen […] een eenvoudige druk op een elektrisch knopje was voldoende om de benedendeur te ontgrendelen. Op het balkon was zelfs een luik voor een vuilniskoker.”
- Max Pam (1990). In: Teijmant, I. & F. Martin (samenstelling) (1994). Nieuw-West. Een buurt van goede bedoelingen. Amsterdam, Bas Lubberhuizen. pp. 99-100.
- MOERWIJK
Moerwijk is het Haagse antwoord op de naoorlogse woningnood. Dudok, de in 1934 door de gemeente aangetrokken stedenbouwkundige, formuleerde een sociaal ruimtelijke visie op de uitbreidingen in het zuidwestelijk deel van de stad, Moerwijk dus. De opdracht die hij meekreeg was: ‘Vooral een wijk te maken van zodanige bevolkingsgrootte en van zo veelzijdige en harmonieuze samenstelling, dat er een levende en bloeiende volksgemeenschap in wordt opgebouwd, waarin burgers actief zullen kunnen en willen deelnemen aan een sociaal-cultureel leven.’ In 1949 stelde Den Haag een een programma op, waarin de bouwgrond voor de periode voor 1950-1960 aangewezen werd. Deze fasering in tijd van de naoorlogse uitbreidingswijken volgde inhoudelijk het structuurplan van Dudok, dat in hetzelfde jaar was uitgekomen. Dit plan riep echter veel discussie op en is nooit formeel door de raad vastgesteld, maar was wel richtinggevend voor deze Haagse stadsuitleg. In Moerwijk zijn brede groenstroken tussen de bebouwing te herkennen; belangrijk in het ontwerp van Dudok was dat de groengebieden met elkaar verbonden waren tot een groensysteem, waar het aangrenzende Zuiderpark deel van uitmaakte. De uitbreidingsplannen voor Moerwijk zouden grotendeels aangesloten moeten worden op de bestaande Haagse wegenstructuur en de verkaveling van de polders waarin de latere wijken Morgenstond, Bouwlust en Vrederust zijn gebouwd.
- Agricola, E. et al. (red.) (2002). Den Haag Zuidwest. Een naoorlogs stadsdeel in verandering. Bussum, Uitgeverij Thoth.
In Moerwijk werd in die pioniersfase (1951) de ‘Moerwijk Gemeenschap’ opgericht. Een koepel waarbinnen 40 verenigingen actief waren ter bevordering van de gemeenschapszin: variërend van spelbijeenkomsten voor de kinderen tot ochtendgymnastiek voor huisvrouwen in de gemeenschappelijke binnentuinen. Voor het jeugdwelzijnswerk waren in een aantal complexen ruimten ingericht voor een jeugdhonk (Valentijn, 2002: 40). Een gemeentelijke commissie bekeek de mogelijkheden om de groenaanleg ten behoeve van de gemeenschappelijkheid in te richten. Stevige afscheidingen aan de uiteinden van de binnentuinen tussen de bouwblokken moesten de tuinen van het openbaar gebied scheiden. Openheid diende hierbij als uitgangspunt: geen muur maar een heg. De inrichting zou moeten bestaan uit groen, banken en speeltuig voor kinderen tot zes jaar, was het advies van de commissie.
- Valentijn, D. (red.) (2002). De Wederopbouw. Haagse gids voor architectuur en stedenbouw in de periode 1945-1965. Den Haag, Uitgeverij ‘De Nieuwe Haagsche’.
“Ik zou best nog wel eens keertje net als vroeger in Moerwijk willen wonen. Na het eten een partijtje voetbal in de tuin, de ouders langs de lijn. In december met de hele buurt op jacht om kerstbomen te rausen. Op oudjaaravond fikkie stoken, vooral die autobanden rookten fijn.” (Harry Jekkers. Oh, oh Den Haag).
- Godfried Engbersen (2016). ‘Terug naar Bouwlust. Een pleidooi voor begrensde menging’ In: Ton van der Pennen. Schetsboek. Bouwstenen uit de recente geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling. Amsterdam, IOS Press. pp. 63-70.
Eén antwoord op “GROETEN UIT DEN HAAG – moerwijk”