ATELIER BINCKHORST – creatieve bedrijvigheid

DE CREATIEVE STAD

JAN JACOB TRIP & ARIE ROMEIN (Senior onderzoekers naar stedelijke en regionale ontwikkelingen. TU-Delft/Bouwkunde).

  • INLEIDING

Vooral in de laatste decennia hebben cultuur en creativiteit op allerlei manieren een rol gespeeld in de ontwikkeling van steden: in grote en kleine projecten, gericht op sociale, economische of ruimtelijke ontwikkeling en in de vorm van bewust ingezette beleidsinstrumenten of spontaan opkomende initiatieven. Het meest in het oog springen de grote cultuurpaleizen die sinds de jaren 90 her en der verrezen om onder meer het imago van steden een boost te geven en het toerisme te bevorderen – ook bekend als het Guggenheimeffect, naar het museum dat de wat verlopen industriestad Bilbao weer op de kaart zette. Recenter, en eveneens zeer breed verspreid, is de aandacht voor de culturele en creatieve industrie (CCI) als factor in de stedelijke ontwikkeling.

  • HET IDEE

Het idee van de creatieve stad werd populair door The Creative City van Charles Landry. [1]  en meer nog door The Rise of the Creative Class van Richard Florida. [2]  Na het grotendeels verdwijnen van de traditionele maakindustrie uit West-Europa in de decennia daarvoor vestigden steden hun hoop op de groei van de diensteneconomie, in het bijzonder geavanceerde zakelijke dienstverlening op basis van toepassingen van de informatietechnologie die zich in de jaren 80 en 90 snel ontwikkelde. Toen de groei hiervan zijn grens naderde verschoof de nadruk naar activiteiten gebaseerd op kennis, technologie, creativiteit en cultuur, liefst in combinatie. Innovatie wordt daarbij steeds meer gezien als een basis van stedelijke economische vitaliteit voor steden die niet meer kunnen concurreren op kosten.

Tegelijkertijd is het belang symbolische kwaliteit van producten en diensten toegenomen: het gevoel van individualiteit en authenticiteit, beleving en design. De rol van ontwerpers, marketeers en andere ‘creatievelingen’ in het productieproces is veel belangrijker geworden. Creativiteit wordt steeds meer gezien als een basis voor economische groei en de creatieve industrie zelf als een groeisector. Volgens Scott [3] zijn we inmiddels aangekomen in een nieuwe fase van het kapitalisme, het cognitief-cultureel kapitalisme, waarin een combinatie van geavanceerde zakelijke en financiële dienstverlening, technologie-intensieve industrie, en creatieve en culturele industrie leidend Is.

De creatieve stad – de stad die zich specialiseert in de creatieve economie – werd een hype. Al kort na de publicatie van Florida’s ideeën riep vrijwel iedere stad zichzelf uit tot een creatieve stad, maar er vonden ook felle discussies plaats tussen voor- en tegenstanders van die ideeën. En hoewel de creatieve stad als hype over zijn hoogtepunt heen is, blijft de kern van het idee relevant voor stedelijk-economisch beleid. Daarnaast staat het idee van de creatieve economie niet op zichzelf, maar past het naadloos in de lijn van de informatie-economie, de kenniseconomie en de innovatie-economie, waarbij de termen veranderen maar de achterliggende ideeën langzamer evolueren. Auteurs na Florida en Landry analyseerden de creatieve economie vanuit een breder, soms minder Amerikaans .J. Trip (2016)perspectief, met groeiende aandacht voor wisselwerking met andere sectoren en op verschillende schaalniveaus. [4]

Binnen het onderzoek en beleid ten aanzien van de creatieve economie worden verschillende accenten gelegd. Terwijl een belangrijk deel zich richt op de creatieve industrie als productiesector – als bron van innovatie en werkgelegenheid – gaat Florida uit van de theorie dat het aantrekken van creatieve werkers als bewoners voor steden het belangrijkste is. Bedrijven zouden dan volgen. Het verschil tussen beide opvattingen is wellicht kleiner dan voor andere sectoren het geval zou zijn, omdat de creatieve industrie voor een groot deel uit freelancers en microbedrijfjes bestaat waarbij werken en leven vaak niet strikt zijn te scheiden. Beide benaderingen leggen dan ook de nadruk op de specifieke vestigingsvoorkeuren van creatieve werkers en ondernemers, door Florida quality of place genoemd. Belangrijke onderdelen daarvan zijn een kleinschalige en authentieke stedelijke omgeving, met specifieke voorzieningen en ontmoetingsplaatsen (third places).

  • VESTIGINGSFACTOREN

Figuur 1: Analyseschema van het productie- en consumptiemilieu van de creatieve industrie.

Figuur 1 toont een globaal overzicht van de kenmerken die de aantrekkelijkheid van een stad bepalen als productie- en consumptiemilieu voor de creatieve industrie. Het gaat daarbij om fysieke aspecten zoals de kwaliteit van woningen en de aanwezigheid van specifieke voorzieningen, om sociale aspecten zoals een gemengde bevolkingssamenstelling en de genoemde third places en om symbolische kwaliteiten die de uitstraling en het imago van een plaats bepalen. Doordat wonen en werken in de creatieve industrie vaak sterk met elkaar samenhangen zijn veel aspecten van belang voor zowel het productie- als het consumptiemilieu.
Figuur 1 kan dienen als kader om aantrekkelijkheid van een stad of gebied als vestigingsplaats voor de creatieve industrie te onderzoeken. De analyse hiervan blijft echter (te) vaak beperkt tot een statistische exercitie op de schaal van de hele stad, die voorbijgaat aan de betekenis van de creatieve stad voor stedelijke ontwikkeling of herontwikkeling op stads- of wijkniveau. Dit betekent niet dat de relatie tussen creatieve industrie en (her)ontwikkeling van wijken of buurten weinig aandacht krijgen. Florida zelf gaat niet vaak concreet op dit onderwerp in, en waar hij dat doet sluit hij expliciet aan bij auteurs als Jane Jacobs. Andere auteurs gaan dieper in op de rol van creativiteit en cultuur in het kader van stedelijke herontwikkeling. Weinig omstreden in dit kader is het belang van geografische vervlechting van creatieve en culturele activiteiten in een beperkt gebied met een geheel eigen karakter.[6]  Maar dit neemt niet weg dat het onderwerp de nodige vragen oproept. Een punt van aandacht is of en in hoeverre creatieve activiteiten en gebiedsontwikkeling daadwerkelijk (causaal) samenhangen, of zich min of meer parallel ontwikkelen zonder echte meerwaarde of interactie.[7]  Over het algemeen lijken creatieve activiteiten gebaat bij een flexibele bottom-upplanning, die niet altijd past bij de benadering van planners en beleidmakers. Dat betekent niet dat elke bemoeienis per definitie slecht is; zo zijn het instellen van regelarme gebieden in een stad of het beschikbaar stellen van een oud pand als creatieve broedplaats ook bewuste interventies. Activiteiten die zich informeel en organisch ontwikkelen, dus zonder plan, lopen het risico later alsnog te worden ‘geformaliseerd’ en het onderwerp te worden van interventies van planners, zodra die in de gaten hebben dat ze van waarde kunnen zijn bij stedelijke herontwikkeling. Het leefklimaat en de voorzieningen van een gebied, maar ook ruimtelijke morfologie en specifieke kenmerken van aanwezige gebouwen bepalen voor een belangrijk deel de aantrekkelijkheid als vestigingsplaats voor creatieve bedrijven en werkers. [8] Maar geldt dat ook omgekeerd? Kan de aanwezigheid van creatieve industrie bijdragen aan de revitalisering of herontwikkeling van de stedelijke omgeving? Meer en meer zien planners en ontwikkelaars de creatieve industrie zelf als een factor die kan bijdragen aan de herontwikkeling van wijken; een verwachting die tot nog toe in de praktijk niet altijd wordt waargemaakt. [9]

  • HET VERHAAL VAN DE BINCKHORST.

Na het sneuvelen van het Masterplan uit 2007 wordt de ontwikkeling van de Binckhorst vooral geregeld in een aantal deelplannen. Een indicatie voor de stand van zaken is het Projectdocument Trekvlietzone uit 2015, dat de beoogde ontwikkeling schetst van het gebied tussen de Trekvliet en de Binckhorstlaan.[10]  Deze zone in het centrum van de Binckhorst moet een levendig woon-werkgebied worden met een hoge mate van stedelijke kwaliteit. Dit betekent dat de creatieve en culturele industrie in potentie een rol zou kunnen spelen in de ontwikkeling van dit gebied, omdat het geschetste toekomstbeeld ten dele overeenkomt met de vestigingsvoorkeuren van de sector. Zo voorziet het Projectdocument in gemengd ruimtegebruik, vooral in de plinten van de gebouwen langs de Binckhorstlaan, een openbare ruimte met veel groen en water, en het behoud van historische elementen die de industriële uitstraling van het gebied benadrukken. In vergelijking met eerdere plannen gaat het Projectdocument meer uit van de bestaande kwaliteiten van het gebied.

Cabellero fabriek. Foto: Jan Jacob Trip. 

Beeldbepalende industriële panden als de Caballerofabriek en het voormalige PTT-complex (nu Bink36) zijn getransformeerd tot bedrijfsverzamelgebouwen voor de creatieve bedrijvigheid. Als bedrijfsverzamelgebouw zijn beide panden inmiddels zeer succesvol. Behalve de productie van creatieve producten en diensten vinden hier ook culturele evenementen plaats die bezoekers van buiten de Binckhorst aantrekken en zo de bekendheid van het gebied helpen vergroten.

Dit proces lijkt zich te herhalen bij de voormalige machinefabriek De Besturing. Maar meer dan in het geval van Bink36 en de Caballero fabriek is hier sprake van een ontwikkeling van onderop: terwijl de genoemde complexen door hun eigenaren werden gerenoveerd en beschikbaar gesteld, zijn het in het geval van De Besturing de creatieve ondernemers zelf die het pand hebben aangekocht. 

De grote ruimtes van de Fokkerterminal, de voormalige school voor luchtvaarttechniek, worden gebruikt voor evenementen als beurzen en symposia. Ook de horeca – een belangrijk element van de third places in het gebied – is voor een deel gevestigd in industrieel erfgoed, zoals  Mama Kelly in het ketelhuis van de Caballerofabriek en het Capriole Café aan de Fokkerhaven.   Ander industrieel erfgoed in de Binckhorst zijn bijvoorbeeld de ‘gemeenteloodsen’ aan de Wegastraat en de Komeetweg en de Fokkerterminal. De gemeenteloodsen zijn ooit door de gemeente neergezet als betaalbare bedrijfsruimte. Momenteel bieden ze onder andere onderdak aan een deel van de auto-gerelateerde bedrijven in het gebied en aan Gemeentewerken.

Een ander element dat de industriële uitstraling van het gebied bepaalt zijn de havens: de Binckhorsthaven, de Poolsterhaven en de Fokkerhaven, waarbij de eerste verreweg de grootste is. Activiteiten aan de kades van de Binckhorsthaven zijn een belangrijk onderdeel van de ‘onaffe’ rafelrand van het gebied. De vraag is in hoeverre dat zo blijft; volgens de huidige plannen zouden veel van de bootjes in de haven moeten verdwijnen.

Gemeenteloodsen. Foto: Jan Jacob Trip.

Tenslotte zijn er symbolische kwaliteiten van het gebied die minder tastbaar zijn dan industrieel erfgoed en uitstraling. Niet alleen de gebouwde omgeving vertelt het verhaal van een gebied. Een dergelijk verhaal loopt het gevaar beperkt te blijven tot een mooi beeld en een serie anekdotes, als een gevoel van verbondenheid van gebruikers met het gebied en met elkaar ontbreekt. Het is daarom van belang dat naast het formele planproces ook een aantal initiatieven van (grotendeels) creatieve ondernemers blijft bestaan die zich richt op de herontwikkeling van de Binckhorst. I’M Binck is hiervan een van de belangrijkste. Dit platform doet veel aan het bevorderen van een ‘sense of community’ onder de ondernemers in de Binckhorst door het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk en het organiseren van informele activiteiten. Daarnaast dragen deze activiteiten bij aan de bekendheid van de Binckhorst in de rest van Den Haag, aan branding. 


  1. Landry, C. (2000). The creative city; a toolkit for urban innovators. Earthscan, London/Sterling VA.
  2. Florida, R. (2002). The rise of the creative class; and how it’s transforming work, leisure, community and everyday life. Basic Books, New York.
  3. Scott, A.J. (2012). A world in emergence; cities and regions in the 21st century. Edward Elgar, Cheltenham.
  4. * Hutton, T.A. (2010): The new economy of the inner city: restructuring, regeneration and dislocation in the twenty-first-century metropolis. Routledge, New York. * Hutton, T.A. (2015). Cities and the cultural economy. Routledge, London/New York. *Krätke, S. (2011). The creative capital of cities; interactive knowledge creation and the urbanized economies of innovation. Wiley-Blackwell, Chichester.
  5. Romein, A. & J.J. Trip (2011). Creatieve stadsbeleid: van theorie naar praktijk. Rooilijn, 44(4), pp. 248-255.
  6. *McCarthy, J.P. (2006). The application of policy for cultural clustering: current practices in Scotland. European Planning Studies 14(3), pp. 397-408; *Lazaretti, L., R. Boix and F. Capone (2008). Do creative industries cluster? Mapping creative local production system in Italy and Spain. Industry & Innovation 15(5), pp. 549-567.
  7. Evans, G. (2005). Measure for measure: evaluating the evidence of culture’s contribution to regeneration. Urban Studies, 42(5/6), pp. 959-983. 
  8. Wood, S. &. Dovey (2015). Creative multiplicities: urban morphologies of creative clustering. Journal of Urban Design, 20(1), pp. 52-74.
  9. Nijkamp, J.E. (2016). Counting on creativity; the creative class as antidote for neighbourhood decline: the case of Rotterdam. Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam.
  10. Gemeente Den Haag (2016). Projectdocument Trekvlietzone [DSO/2016.1296]. Gemeente Den Haag, College van burgemeester en wethouders, Den Haag.

3 antwoorden op “ATELIER BINCKHORST – creatieve bedrijvigheid”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *