Ik bekeek de portretten van Sam Drukker. Zag de tien mannen door hem met inkt en een lucifer geschetst of met verf. Mannen getroffen in een zittende houding. Met z’n tienen verbeelden ze een Joods cultuurgebruik, de Minje. Hun aantal maakt het mogelijk om een samenkomst in een synagoge te hebben. Ze kennen elkaar niet. Ze waren volwassen in de tweede wereldoorlog, dat is wat ze bindt. Ze hebben die oorlog overleeft.
‘Alle volwassenen in mijn vroege jeugd hadden de Tweede Wereldoorlog meegemaakt, wij kinderen niet’, zegt Sam Drukker. Op vragen kwamen nooit heel concrete antwoorden. Ik heb mijn vader altijd willen vragen hoe hij zich voelde. Tranen waren nooit te zien. ‘Ik heb nooit begrepen hoe je na zo’n periode verder gaat.’ Sam Drukker maakte zijn beeldverhaal van de oorlog (Joods Historisch Museum, 2014). Hij wist dat het leed van de oorlog niet te vangen is, dat is te hoog gegrepen. Hij ging op zoek naar tien Joodse mannen om te laten zien dat die gebeurtenis zich heeft voorgedaan. Hij portretteerde deze getuigen van een ‘nare tijd’ en maakte daarmee zijn eerbetoon aan de Joodse traditie en aan de overleving. ‘Soms werd er veel gesproken, soms alleen het hoognodige. ‘
Toch noteerde Sam Drukker een verhaal in woorden: ‘Toen ik na de oorlog terugkwam, was er niemand meer. Ik wachtte op mijn familie, mijn vrienden, mijn kennissen, maar na een tijd bleek dat er niemand meer was. Ik was als enige overgebleven uit een grote familie. Ik had nergens zin in. Maar ja, op een gegeven moment moet je kiezen en toen ben ik maar mee gaan doen. Anders heeft het geen zin. Maar ik dacht vaak, waarom ik? Uit al die mensen! En daar heb ik nooit antwoord op gekregen.’
Han Ponneker, een van de tien, liet zijn verhaal noteren door Janneke Koelewijn (NRC, 19 juli 2019) “In 1942 moesten mijn ouders met mij naar de burgerlijke stand, naast Artis. Ze hadden mij niet als Jood aangemeld en ze hadden bericht gekregen dat dat moest worden rechtgezet. Achter het loket zat een ambtenaar met een NSB-speldje op zijn revers. Hij zette met een grote stempel een J op mijn persoonsbewijs. ‘Wat is de bedoeling?’ vroeg mijn vader. ‘Nou’, zei de ambtenaar, ‘uw zoon wordt binnenkort gedeporteerd’. Toen ben ik ondergedoken in Amersfoort. Mijn moeder zat bij mensen van de kerk in de Sassenheimstraat.”
Eén antwoord op “IN GESPREK MET HAN PONNEKER – minje. tien joodse mannen”