LOGBOEK – week 34 – 2020

  • HET BROEIT IN DE STAD

NRC. 15 augustus 2020

‘De politie heeft in de Haagse Schilderswijk 27 mensen aangehouden en zes scooters in beslag genomen in de nacht van vrijdag op zaterdag. Daarnaast is er brand gesticht bij een buurtgebouw. Het was de derde onrustige nacht in de wijk van Den Haag. In de avond verzamelde zich volgens de politie een groep jongeren op de Vaillantlaan, waar het in de nacht van donderdag op vrijdag ook al onrustig was. Die groep is daar door de politie weggestuurd vanwege een noodbevel van de burgemeester. Wie niet vertrok werd aangehouden. Later werd er nog in kleine groepjes met vuurwerk en stenen gegooid naar de politie. De aanhoudingen zijn volgens de politie verricht op grond van het negeren van het noodbevel van de burgemeester, maar ook vanwege openlijke geweldpleging, opruiing, belediging en bedreiging. De brand werd gesticht in een gebouwtje op het Jacob van Campenplein, waar sport- en spelmaterialen opgeslagen liggen.’

VAN ALLE TIJDEN

Tijdens de jaarwisselingen in Den Haag ging het in het verleden structureel mis. Al in 1960 was er ‘een veldslag aan de Hoefkade in de Haagse Schilderswijk tussen politie en jongeren’, schrijftAndere Tijden.  Het Algemeen Dagblad van 2 januari 1960 noteert: ‘Het nieuwe jaar was nauwelijks vijf uur oud toen de beruchte Schildersbuurt er uitzag als na een burgeroorlog: opgebroken bestratingen, smeulende vuren, kapotgeslagen straatlantaarns, verbrijzelde ruiten, kromgebogen verkeerspalen en beschadigde auto’s. De wegen lagen bezaaid met stenen, stokken, kapotte flessen, half verbrande meubelen, planken en meubilair.’

Nederland kent een eeuwenlange traditie van opstootjes en rellen. Van knokpartijen op de jaarlijkse kermis tegen de jongens van het naburige dorp via het Palingoproer van 1886 in Amsterdam tot voetbalhooligans en de jaarlijkse geweldseruptie met Oud en Nieuw.
In achterstandswijken door het hele land is het om de paar jaar hommeles: de Oosterparkbuurt in Groningen (1998), Ondiep in Utrecht (2007), Terweijde in Culemborg (2010). In de Haagse wijk Duindorp kwam het eind vorig jaar nog tot rellen toen de burgemeester de traditionele vreugdevuren met Oud en Nieuw verbood. En ook gegoede wijken en dorpen komen aan de beurt: denk aan de Project X-rellen in de keurige Groningse gemeente Haren.

  • WIELRENNEN

Wilfried de Jong. NRC, 16 augustus 2020.

‘Tijdens een afdaling vloog Remco Evenepoel uit de bocht, ramde een muurtje en belandde na een salto in een ravijn. Voor de tweede keer in een paar weken dachten liefhebbers van de wielersport even aan een traag gedragen grafkist tussen een haag van geheven voorwielen.’

Dit kan een renner overkomen op de openbare weg:

Overstekende gans. Scheur in asfalt. IJzel. Zand en grind. Rondvliegend boterhamzakje. Rollende bidon. Loslopende hond. Fotograferende politieman. Lekke opblaasfinish. Vluchtheuvel. Gladde verkeersstreep. Gat in de weg. Geparkeerde auto. Slingerende etenszak. Paaltje. Afgewaaide boomtak. Modderstroom. Slechte hekken. Meehollend publiek. Gebroken stuur of voorvork. Lekke band.

En dit is de schuld van de wielrenner zelf:.

Vermoeidheid. Overmoed. Slordigheid. Uitsloverij. Overschatting. Rivaliteit. Doping. Te laat remmen. Te hard afdalen. Een bocht verkeerd inschatten. Lak aan regels. Lak aan veiligheid. Scoringsdrift. Slecht eten en drinken. Te weinig eten en drinken. Woede-uitbarstingen. Beperkte parcourskennis.

  • HET JAPPENKAMP

Reggie Baay, 15 augustus 2020. Correspondent.

Vandaag (15 augustus 2020) herdenkt Nederland dat Japan 75 jaar geleden capituleerde en dat daarmee de Tweede Wereldoorlog in voormalig Nederlands-Indië eindigde. 

Noor de Kort. NRC, 2 augustus 2020.

Voor een getuige van de Tweede Wereldoorlog is Leo Neijenhuijs met zijn 79 jaar eigenlijk heel jong. Maar zijn herinneringen aan de oorlog in Indonesië en de daaropvolgende periode zijn haarscherp. „Zeker wanneer je als klein kind wordt geconfronteerd met extreme omstandigheden en gebeurtenissen sla je ervaringen op”, zegt Neijenhuijs. En, zegt hij zelf, „ik heb een vreselijk goed geheugen.” Decennialang lagen die ervaringen opgeslagen in zijn „onderbewuste”. „Ik had een vriendinnetje in het kamp. Toen ik een keer met haar speelde, had ik niet in de gaten dat er een Jap rondliep. Wij moesten halt houden en diep buigen voor de Japanners. Dat heb ik waarschijnlijk niet gedaan. Die Jap heeft me toen met zijn laars – pats – achteloos een trap in mijn onderbuik verkocht. Daar heb ik tot op de dag van vandaag last van. Mijn maag is omhooggeschoten, over mijn slokdarm heen, waardoor deze mijn maag niet goed kan afsluiten; ik slik al decennialang maagzuurremmers.’ „In Nederland is altijd gebagatelliseerd wat wij tijdens de oorlog in Indonesië hebben meegemaakt. Dat was van geen enkel, maar dan ook van geen enkel belang. ‘Jullie zaten in een warm land’, werd er dan gezegd. Alsof we in een vakantieoord zaten. Onze verhalen komen allemaal met elkaar overeen: de wreedheid, de onnoemelijke ellende die we hebben moeten doorstaan, de overvallen, het moorden, het plunderen en het verkrachten, niet te vergeten. Toen we uit de oorlog terugkwamen, zeiden de Nederlanders: ‘Wij hebben de hongerwinter gehad.’ Ik ben begonnen met de opmerking: ‘Wij hebben de hongerzomers meegemaakt, met de zon als martelwerktuig.’”

Verhalen over de permanente honger en de obsessie met voedsel ontbreken in geen enkele getuigenis van het leven in Japanse gevangenschap. Marie-Louise Cuijpers, die ten tijde van de Japanse capitulatie 6 jaar oud was, herinnert zich ‘dat mensen muizen vingen en die vervolgens opaten’. Zijzelf ging weleens midden in de nacht onder een kanarieboom staan in de, meestal ijdele, hoop dat daar een vrucht uit zou vallen. Voor Visser was het kampleven aanvankelijk nog best draaglijk geweest. ‘We genoten nog enige vrijheid. In het kamp hoefde ik niet naar school, dus ik kon de hele dag buiten spelen. We konden nog naar de wereld buiten het kamp kijken. Soms hadden we contact met passanten, of met ons oude personeel: we hadden een kokkie, een djongo (huisbediende) met een aangenomen kind, een tuinman en twee baboes. Mensen die ons goedgezind waren.’

Of het nieuws van de Japanse capitulatie, op 15 augustus 1945, aanleiding gaf tot uitbundigheid in vrouwenkamp Ambarawa op midden-Java? Voormalig kampbewoner Elisabeth Visser, geboren in 1935, kan het zich niet meer herinneren. ‘Een jap ging op een kistje staan bij het grote grasveld waar wij ons moesten verzamelen. En hij vertelde, ogenschijnlijk onaangedaan, dat de oorlog voorbij was. Er werd her en der wat gejuicht, maar dat was het wel zo’n beetje.’

PEMMOEDAS

De schokkende werkelijkheid voor de Nederlanders in het najaar van 1945 was dat de Indonesiërs, die zij als lotgenoten van de Japanse bezetting beschouwden, tegen hen in opstand kwamen, en dat zij door de Japanners tegen die veronderstelde lotgenoten moesten worden beschermd. Pemoeda’s, werden de Indonesische nationalisten genoemd. ‘Ze waren jong en fel’, zegt Cuijpers. ‘Ik zie ze nog in de bomen rondom het kamp zitten, vanwaaruit ze granaten in het kamp wierpen. In de periode van de belegering kwamen dagelijks zo’n zeven mensen om.’ De bloedige anarchie in het najaar van 1945 en de vroege winter van 1946 staat als Bersiap in de boeken, Maleis voor ‘wees paraat’ of ‘geef acht’.

En het is inmiddels zeventig jaar geleden dat de soevereiniteitsoverdracht aan Indonesië plaatsvond, maar nog steeds worstelt dit land met de erfenis ervan. Verzwijgen, verdoezelen en vervolgens hopen dat het verstrijken van de tijd ervoor zorgt dat het wordt vergeten, is onvolwassen en abject tegenover de betrokkenen en tegenover de geschiedenis. Zeker voor een natie als Nederland die voor het oog van de wereld zo dolgraag moreel leidend wil zijn. Dan dien je toch eerst je eigen zaken moreel op orde te hebben?  

• Wim Kan (1911-1983) zat tijdens de Tweede Wereldoorlog in een interneringskamp in Birma. Hij hield toen een dagboek bij, dat later gepubliceerd is als Burma dagboek 1942-1945.

Zondagmorgen 26 augustus
Gisteren Cor Punt weer ontmoet. Gaat vandaag door naar Bangkok.
Alles best. Probeert 2 telegrammen voor me mee te nemen. Corry Kan-Vonk Bandoeng Java. Gezondheid uitstekend, steeds optredend, zoenen. Wim Kan. Staatsraad mr. J.B. Kan, Den Haag Nederland. Gezondheid uitstekend, toestand Corry onbekend. Hoop nu maar dat er iets van terechtkomt! Gisteren eindeloos veel nieuws voorgelezen. Atoombom.
Alles griezelig, onbekend en nieuw. Hard werken voor de 31e en 29e.
Overste naar Bangkok geweest en alweer terug. Weinig resultaten nog. Er zouden vandaag doktoren aan parachutes boven verschillende kampen worden uitgegooid… Hoogst interessant! We zouden naar Australië gaan, naar Brits-Indië, naar Java… per vliegtuig… per boot… per vliegtuig-moederschip.
Enfin… niemand die het weet. Voorlopig concertparty vast personeel geworden van het hospitaal. Daar heb ik ± 3½ jaar naar verlangd en nou het zo ver is interesseert het me niet meer. C’est la vie!

7 antwoorden op “LOGBOEK – week 34 – 2020”

  1. Het opendraaien van brandkranen op warme zomeravonden (Schilderswijk, Duindorp) is een oude traditie. Hoe langer de warme periode, hoe vaker die kranen worden opgezocht. Opmerkelijk dat er nu pas sloten op de kranen wordt gezet, zeker tegen de achtergrond van jarenlange droogte en de noodzaak van waterbesparing.

    In de serie mogelijke aanleidingen voor de onrust in de Schilderswijk hoorde ik nog een mogelijk argument: boosheid tegen ‘de gemeente’, die 2 doorgaande sluiproutes door deze wijk heeft afgesloten (Parallelweg en Hoefkade). Daar werd overigens al voor de vakantie tegen geprotesteerd, en de rellen vonden verderop plaats. Plek des onheils is overigens een van de beruchtste hitte-eilanden van de stad. Stof tot overpeinzing!

  2. * Zomerpret/waterfestijn, zomerkermis
    Los van eventueel onderzoek naar de aanleiding van de recente relletjes in Haagse en Utrechtse wijken nog de volgende anekdote.
    In de lange regeerperiode van Koningin Wilhelmina, met Koninginnedag op 30 augustus en daaromheen zomerkermis, vormde die datum ook een feestelijk einde van de zomer. Bron van vertier, van opstootjes en een soort huwelijksmarkt en alles daartussenin. Zie ook een van de verhalen van R.J Peskens (Mijn tante Coleta), waarbij de moede(?)r in het verhaal tijdens de kermis gedurende enkele dagen de bloemetjes buiten zet. Dat speelt in Amsterdam, waar het natuurlijk allemaal veel heftiger toeging dan in Den Haag. Maar ook in de Hofstad ging het er wild aan toe, getuige een verhaal van mijn vader (1910-1995). In zijn jeugd kreeg het dienstmeisje haar jaargeld uitbetaald vlak voor de kermis. Na de kermis kwam het meisje meestal niet meer terug, de aanleiding laat zich raden.

  3. Dan nog een aanvulling op het gerucht dat de Haagse relletjes mogelijk een oorzaak vonden in ergernis over de afsluiting van doorgaand verkeer in deze wijk (Parallelweg, Hoefkade). Het gemeentelijk verkeerskundig argument voor de afsluiting is overigens het weren van het sluipverkeer en het bevorderen van het gebruik van ‘Centrumring’ over de Neherkade.
    Voor de veiligheid en de rust in omliggende straten (waaronder de Stationsbuurt) objectief een zegen, maar voor de verstokte automobilist die zich steeds meer ingeperkt ziet een gruwel. Naar verluidt was de redenering vd relschoppers:Voor de yuppen die steeds meer de Stationsbuurt bevolken (gentrificatie!) worden onze (doorrij)rechten beperkt.
    Ironie vd stadsvernieuwing (een periode waar de huidige bewoners geen weet van hebben) is natuurlijk dat er veel is geïnvesteerd in ondergronds parkeren, in een poging de leefbaarheid van deze wijk te verhogen. De openbare ruimte is er per saldo ruimtelijk niet op vooruit gegaan.

  4. Verschil met de rellen van vroeger is dat de echte relschoppers vaak uit andere steden komen om de boel op stelten te zetten, tegen elkaar en de politie te knokken en als ‘bijvangst’ vernielingen aan te richten. Een wijk als de Schilderswijk krijgt daardoor weer opnieuw een slechtere naam, ondanks het feit dat er jaren in is geïnvestesteerd om het leefklimaat ook voor de jeugd daar te verbeteren.

  5. Zeker Bert, door de sociale media is het rellen niet langer een puur locale aangelegenheid. Maar ze waren er ook wel. Eind jaren zestig, aan de vooravond van de TT-motorraces, kwamen jaarlijks duizenden ‘opgeschoten jongelui’ vanuit heel Nederland naar Assen. De „jeugdige raddraaiers in eigentijdse dracht” bekogelden elkaar „furieus” met platgereden en -getrapte bierblikjes, schrijft de Drentse en Asser Courant op 29 juni 1968. Ze gaan elkaar te lijf, en de etalageruiten sneuvelen. Elke zomer komen ze terug. De krant beschrijft in 1970 dezelfde taferelen. „Met traangas is de politie royaal.”

  6. Je mooi geschreven bijdrage aan het Logboek over het Jappenkamp vraagt wat mij betreft ook nog om een reactie. Veel van mijn familieleden die destijds in Nederlands-Indië woonden, hebben ook in het Jappenkamp gezeten of zijn er in omgekomen. Ik heb nog een doos van mijn neef Koos Hermans geërfd die allemaal spullen en foto’s uit Indië had bewaard. Ik kijk er zelf vaak met grote interesse nog in en zoek soms een foto uit die ik dan gebruik als ‘model’ voor een schilderij. Zo heb ik mijn inmiddels overleden nicht Mia regelmatig geportretteerd. Zij verbleef met haar moeder in het vrouwenkamp en heeft de meest verschrikkelijke ontberingen moeten doorstaan. Beiden hebben het overleefd, maar spraken er nooit over. Het viel mij als kind destijds wel op hoe opgewekt en blijmoedig ze toch door het leven gingen ondanks de pijn en het verdriet van het verlies van hun geliefden. Schokkend vond ik de correspondentie die mijn nicht, destijds kort na de bevrijding, voerde met de andere aanvankelijk nog in Ned.-Indië verblijvende familieleden. Zo schreef zij over de wijze waarop veel Nederlanders de ex-Indiëgangers destijds bejegenden. Hier hadden wij de hongerwinter meegemaakt: ‘dat was pas erg’. Mijn uit Indië afkomstige neven en nicht wilden destijds in 1946 Engelse les volgen van een leraar van het lyceum. Dat kostte toen 15 gulden per maand. Bij het geld halen kregen ze te horen dat ze 10% belasting moesten betalen: voor hen samen 21 gulden! ‘Afzetterij hè?’, schreef mijn nicht Mia toen.
    De halve familie uit Indië die het Jappenkamp had overleefd, kwam uiteindelijk bij mijn ouders in Voorburg te wonen (met een Vergunning tot Inwoning). Aan de ‘Indische gerepatrieerden’ werd destijds ‘In verband met de heerschende woningnood in den Haag en randgemeenten’ alleen een vergunning tot inwoning verstrekt. ‘Aparte woningen kunnen NIET worden toegewezen’. Dat betekende dat mijn moeder een aantal jaren, en zelfs tot na mijn geboorte in 1947, voor meer dan tien personen kookte en het het huishouden deed.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *