VAN DE BOEKENPLANK – omstanders

Historica Jorien Meerdink schreef een autobiografie. In het boek wordt de geschiedenis verteld van een naoorlogse nieuwbouwwijk waar zij haar jeugd doorbracht. Vanwege mijn stedenbouwkundige ervaringen werd ik gevraagd om het manuscript te lezen. Dat werden boeiende gesprekken en gaf mij de mogelijkheid om heel nauwgezet te horen hoe generatiegenoten hun groei naar volwassenheid meemaakten en hoe het leven in een ‘bedacht’ stedenbouwkundig ontwerp werd geleid. Op de flaptekst van het boek zette de uitgever mijn commentaar: ‘Indrukwekkend. De twee verhaallijnen maken het boek uniek. Aan de wijk lag een stedenbouwkundig concept ten grondslag dat voorwaarden bood voor een harmonieuze samenleving en ontplooiing van de naoorlogse generatie. Dit ideaal is nog niet eerder zo gerelativeerd. In een wijk met keurige hoogopgeleide mensen speelde zich achter de ramen van de doorzonwoningen veel leed af, van huiselijk geweld die aan de orde van de dag was. Hoe kan dat niet zichtbaar zijn geweest?’ 

Die keurige ingenieursbuurt waar het verhaal zich afspeelt ligt aan de rand van Delft, speciaal gebouwd in de tijd van herrijzend Nederland om jonge veelbelovende medewerkers voor de Technische Hogeschool aan te trekken. Van andere commentatoren kreeg Jorien ook complimenten voor de durf om zich zo kwetsbaar te tonen en voor haar analytisch inzicht om te ontdekken dat zich achter veel deuren huiselijke twisten en moeizame relaties afspeelden. Er werd op grote schaal mishandeld, maar niemand had destijds het lef om zich daar openlijk over uit te spreken. Ze spaart zichzelf niet, maar is evenmin rancuneus, bevooroordeeld of moreel verontwaardigd. Ze observeert, concludeert en schreef het meeslepende boek dat alleen iemand kan schrijven die het verleden begrijpt en verwerkt heeft. 

Jorien kijkt terug en heeft in de roman de naam Rinie aangenomen:  “Een zonnige jeugd in een hechte ingenieursbuurt, dertig jaar carrière en een harmonieus gezinsleven: Rinie heeft haar leven stevig onder controle. Tot een achterop aanrijding en verlies van huwelijk en werk roet in het eten gooien. Een nachtmerrie verdringt de zon uit de mooie jeugdherinneringen. Dan valt een envelop op de deurmat met de uitnodiging voor een buurtreünie. Als vrolijke verhalen over hutten bouwen, bomen klimmen en fikkie stoken over elkaar heen buitelen, legt Rinie een vraag in de schaal met borrelhapjes: ‘Alle soorten kindermishandeling kwamen voor in mijn gezin. Waarom kon ik bij niemand terecht?’

Bij die reünie blijkt ze niet de enige te zijn  en wordt op pad gestuurd om een boek te schrijven over de buurt. Ze interviewt vijftig bewoners en betrokkenen: daders, slachtoffers en omstanders, en vindt vele antwoorden op haar vraag. Lang verborgen geheimen achter ieders voordeur leggen gaandeweg de hare bloot. Ze beschrijft hoe de kinderen overleefden – hoewel niet allemaal. Ze legt verbanden met de jeugdtrauma’s van de ouders, de in zichzelf gekeerde periode van wederopbouw en de explosie van de jaren zestig. Ten slotte ontdekt ze hoe omstanders die horen en zien, maar toch zwijgen, kindermishandeling in stand houden. Geen dekmantel zonder omstanders.

Voetnoot:

Journalist Rudie Kagie schreef over zíjn kinderbeschermingsverleden de ‘memoirs’ Schuifkaas (2011) en Hopman (2017).


OOK ANDEREN REAGEERDEN OP HET (MANUSCRIPT) BOEK

1.

‘Dit boek leest in een adem uit. Het brengt een ogenschijnlijke alledaagse jeugd in een naoorlogse nieuwbouwwijk in Nederland dichterbij en verhaalt indringend en gedetailleerd hoe emotioneel kil, verwaarlozend, en mishandelend het opvoedingsklimaat voor de ik-figuur is geweest. Het is een autobiografisch boek; de auteur heeft er grondig onderzoek voor gedaan. De precieze beschrijving van haar herinneringen aan haar jeugdjaren maken indruk; het is het perspectief van een jong kind dat heel eenzaam is. Het boek lijkt me voor een breed publiek zeer lezenswaardig.’

*Trudy Mooren, klinisch psycholoog en senior onderzoeker, Stichting Centrum ’45 & Afdeling Klinische Psychologie, Universiteit Utrecht


2.

‘Is er al niet veel geschreven over mishandeling en misbruik; vanuit het perspectief van het slachtoffer? Dat is juist, maar er zijn toch verschillende redenen om dit boek uit te geven. Ten eerste is het heel goed geschreven. Het is geen analyserende terugblik maar een concreet relaas ‘van binnen uit’ over wat de kinderen in die wijk destijds ervoeren en wat voor impact dat op hen had. In de tweede plaats biedt het boek een intrigerend beeld van de wijk. Het samengaan van geweld en mishandeling kan natuurlijk niet alleen door sociologische of stedenbouwkundige factoren verklaard worden. Aan de andere kant kun je je wel afvragen wat het bijeenplaatsen van TH’ers in een geïsoleerde nieuwbouwwijk teweeg heeft gebracht. Iedereen kon elkaar zien en velen waren krampachtig bezig de vuile was binnen te houden. De gezinnen leken op elkaar: protestants, TH-achtergrond en de ouders, ongeveer in dezelfde levensfase, ervoeren vergelijkbare problemen als het ging om de opvoeding of over de vraag in hoeverre je meeging in de tijdgeest van de jaren zestig. Ten derde bevat dit boek de verhalen van twee generaties: de kinderen als slachtoffers en de ouders ofwel als dader ofwel als getuigen die niets hebben willen zien. Ten vierde doorbreekt dit boek het beeld dat mishandeling en misbruik vooral in de ‘lagere standen’ zou plaatsvinden. Het zijn keurige mensen die hun kinderen terroriseren en  verwaarlozen. En natuurlijk komt daar wel af en toe wel iets van boven water maar dan blijken deze gestudeerde middenklassers over veel vaardigheden en connecties te beschikken om eventuele aantijgingen onder de mat te vegen.’

*Wim Slot. Em. Hoogleraar jeugdbescherming. Vrije Universiteit


3.

‘Heel herkenbaar wat Jorien Meerdink schrijft. Omstanders die horen, zien en zwijgen en zo kindermishandeling in stand houden. Bij mijn werk bij de Raad voor de kinderbescheming in Breda ben ik in de jaren ’70 veel kindermishandelingszaken tegengekomen. Ik was verantwoordelijk voor de ‘Unit Tilburg’ en daar (en niet alleen daar) speelde het fenomeen kindermishandeling een grote rol. Opvallend was toen al dat kindermishandeling in alle lagen van de bevolking voorkwam. In Nederland duurde het tot 1956 voordat er via het proefschrift Psychische kindermishandeling van Berthe Clemens Schröner voor het eerst expliciet aandacht voor kwam. Internationaal geldt het artikel ‘The Battered Child Syndrome’ van de Amerikaanse kinderarts Henry Kempe in 1962 als een eerste wereldwijde wake-up call. Het duurde vervolgens nog tot begin jaren tachtig voordat seksueel misbruik van kinderen in Nederland een publiek onderwerp werd. Het boek ‘De straf op zwijgen is levenslang’ (1983) van de Vereniging tegen Seksueel Misbruik speelde daarin een grote rol. Landelijk onderzoek van Nel Draijer, met de alarmerende vaststelling dat ten minste 7 procent van de vrouwen slachtoffer was van incestueus misbruik, zorgde eind jaren tachtig voor een grote schok. De overheid had dergelijke dramatische gegevens nodig om wakker geschud te worden. Dat begon in 1970 toen op initiatief van het voormalige PvdA-gemeenteraadslid B. Ras-Heerema de Vereniging tegen Kindermishandeling werd opgericht met Clemens Schröner als bestuurslid. De Verenging trok stevig aan de bel. Ze had becijferd dat er in Nederland jaarlijks meer dan 1200 gevallen van ernstige kindermishandeling voorkwamen. Tien procent daarvan had een dodelijke afloop en naar schatting vijftien procent van de kinderen die er het slachtoffer van zijn, liep ernstig hersenletsel op.
Deze alarmerende cijfers misten hun doel niet. Mede als gevolg van de activiteiten van de Vereniging startte de overheid in 1972 in Amsterdam, Rotterdam, Groningen en Arnhem een experiment met Bureaus Vertrouwensartsen. Die ontwikkelden zich tot Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK), die een eerste contact bieden voor eenieder die kindermishandeling vermoedt, maar niet precies kan beoordelen wat er echt aan de hand is en hoe er moet worden gehandeld.
Sinds 2007 is in Nederland in het Burgerlijk Wetboek vastgelegd dat kinderen recht hebben op een opvoeding zonder geweld. Ook vóór 2007 was kindermishandeling strafbaar, maar kon een ouder of voogd zich beroepen op zijn ouderlijk tuchtigingsrecht als rechtvaardigingsgrond voor kindermishandeling. Dat kan nu dus niet meer.
Kindermishandeling wordt vaak ingedeeld in vijf vormen: lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychische mishandeling, psychische verwaarlozing en seksueel misbruik. Wat onder kindermishandeling begrepen wordt is de laatste decennia verruimd, waardoor ook verwaarlozing eronder begrepen kan worden. Die verruiming van de definitie houdt verband met het feit dat het voorkomen van kindermishandeling eerder toeneemt dan afneemt.
Mijn ervaring bij de Raad leerde mij dat ingrijpen door de overheid vaak averechts werkt. Ouders ontzetten of ontheffen uit het gezag maakte dat kinderen zich later zelf schuldig gingen voelen en het kwam ook regelmatig voor dat kinderen die slachtoffer waren van kindermishandeling en (al dan niet tijdelijk ) uit huis waren geplaatst soms ook opnieuw in een pleeggezin of kindertehuis slachtoffer werden van kindermishandeling.’

Bert Hermans. (IN GESPREK MET … )


2 antwoorden op “VAN DE BOEKENPLANK – omstanders”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *