VAN DE BOEKENPLANK – langs het oegstgeesterkanaal

Logeren bij Oma in Oegstgeest. Een wandeling op een zondagmiddag in september 1958 langs het kanaal. Een fijne herinnering, bijzonder werd het toen ik later las dat de familie Wolkers daar eens ook liep. Ze waren op weg naar het Katwijkse strand. Een eind lopen. Ze liepen omdat het zondag was en omdat ze op die dag niet met de tram naar strand mochten. Hun tocht wordt beschreven in het verhaal ‘Dominee met strooien hoed’ in de bundel Gesponnen suiker. Amsterdam, Meulenhoff, 1967, pp. 9-48.

Mijn wandeling begon in de Oude Rijnzichtweg 39 en hun wandeling aan de overkant in de Deutzstraat, waar ze woonden op nummer 7 en waar vader Wolkers zijn winkel in koloniale waren had. Het is dan nog vroeg in de ochtend. In het verhaal gaan Jan en zijn zus die ochtend nog wel eerst met vader naar de kerk.

Ze steken over bij de splitsing met de katholieke kerk, waar ik met Oma de vroege zondagmorgen vierde. Als de Wolkers er voorbij komen gaat deze net uit. ‘Kijk, die smerige roomsen zijn er altijd vroeg bij, hoorde ik vader zeggen. Die hebben wel wat over voor hun dwaalleer.’ Daarna gaat het verder door over de Rhijngeesterstraatweg en de Dorpsstraat tot over de brug bij het Groene Kerkje. Dat beeld is nog zichtbaar, nu ik er in september 2020 nog eens langsga.

Het is een hele optocht die daar langs het Groene Kerkje ging, de familie Wolkers met de drie kinderen, Jan en zijn broer en zus voorop, en vader en moeder met de kinderwagen met de baby daarachter.  Bij de brug gaan ze ‘meteen linksaf een pad op dat vlak langs het water liep. Het was een smal hol pad dat door vissers en tuinders in het gras en de kleigrond was uitgesleten.’

Tot zo ver is mijn herinnering en de beschrijving van Jan Wolkers geschiedenis. ‘Hoe dichter we Rijnsburg naderden, hoe meer rotte uien er in het okerkleurige water dreven, tussen de eilanden van algen, die door de zon aan de bovenkant lichtgeel waren geworden. Soms schoot er een school rietvoorns tussendoor, waarvan alleen de rode vinnen zichtbaar waren.’ Als ze bij de bloemenveiling komen, liggen er ‘zoveel bossen bloemen in het water dat het de weerspiegeling leek van een tropisch oerwoud.’

Anno 2020 zijn er nog wat sporen te vinden van een pad langs het kanaal.

Langs het kanaal toont zich nu een ander landschap. Aan de overkant gaat een jaagpad achterlangs een wand van woningen. Hun tuinen komen uit op het pad en tonen ons de nieuwe bewoners.

Een eind voor de brug waarover de stoomtram aan komt rijden, blijven de Wolkers staan. Het is in hun wandeling nog voor de oorlog en als ze de rails oversteken, is ‘er van de stoomtram alleen nog maar de achterkant te zien, een klein ijzeren balkon vol witte jurken en kleurige strikken dat in een wolk van stoom de groentevelden inschoot.’ Voorbij de rails wordt het pad breder en loopt het ook niet meer langs het water. ‘De groentevelden waren aan weerszijden aan het oog onttrokken door grote vlierstruiken, waarvan de toppen soms over het pad heen in elkaar groeiden, zodat het als je in de verte keek was of je door een holletje in je hand tuurde. Onder de vlieren groeiden hoge brandnetels en braamstruiken.’

Dan merkt Jan twee kalkovens op, halverwege het pad. ‘Vreemde lichtgrijze bouwwerken, met het lijf van een molen, een rond dak waaruit in het midden een dikke pijp groeide. Ze leken nog het meest op grote flessen, maar konden ook door termieten gebouwd zijn.’ Als Jan en zijn broer erlangs komen, stoppen ze hun zakken vol met schelpen.

Ze komen al dichter bij zee. ‘Achter de bomen waren de duinen nu vlakbij gekomen. De eerste groen, met fris, kort gras, als bulten weiland, waar rechthoekige stukken omgespit leken, door de roodbruine netten die er te drogen lagen. Daarachter de echte duinen, blauwgrijs van helm en duindoorns. Links was het kanaal ineens weer vlak naast ons gekomen, maar in de diepte, zodat ik aan de ansichtkaarten moest denken die tante Jo ons uit Zwitserland gestuurd had.’ Dan, na heel lang lopen, zijn ze bij het strand. ‘Ineens was er het zachte ruisen van de branding. De lucht hing vol kleurige vliegers. Vanachter de behelmde duinenrij klonken vrolijke stemmen, zo helder, dat de hemel van glas leek.’ En ze moesten oppassen met oversteken. ‘Gelijk oversteken, zei vader. ‘Die automobilisten vliegen hier maar met een vaart van veertig kilometer voorbij of ze alleen op de wereld zijn.‘ Voor ze op het strand zijn, rent Jan alvast vooruit, de basaltblokken van de uitwatering op, waar hij bij de vissers blijft staan kijken. Ze gaan linksaf het stille strand op, waar het ondanks het vroege uur al druk is.

De rest van de dag maakt Jan nog van alles mee in de duinen en op het strand. Hij komt die middag ook de dominee weer tegen, met een strooien hoed op en een badpak aan. ‘De bandjes van zijn badpak waren zo ver omlaaggeschoven dat zijn twee donkerbruine tepels zichtbaar waren waar zwarte haren uit krulden, zijn handen lagen op zijn dijen met de handpalmen naar boven gedraaid.’

  • Blog ‘Op het schrijversstrand (3)’ gepost op 16 augustus 2014 op Huize Zeezicht door Leendert de Vink

4 antwoorden op “VAN DE BOEKENPLANK – langs het oegstgeesterkanaal”

  1. Op het kerkhof van het Groene Kerkje in Oegstgeest zijn de ouders en de vroeg overleden broer en zus van Jan Wolkers begraven. De graven bestaan uit twee grote grafstenen, door Jan Wolkers ontworpen.

  2. In deze blog voegde ik wat snapshots toe van de begraafplaats. Moet terug om het beeld van Jan Wolkers te schieten.

  3. Mooie koppeling van het verhaal van de familie Wolkers aan je eigen (huidige) ervaringen. Vooral de geleidelijke verandering van de omgeving waar je vroeger kwam en de situatie nu is voor mij heel herkenbaar.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *