GEBIEDSONTWIKKELING – bedrijvigheid revisited

LEEG EN ACHTERGELATEN

Het betoog in dit blog begint met de tijd dat industriële gebouwen leeg kwamen te staan door faillissement, door verplaatsing naar ‘lage lonenlanden’, of door vertrek naar een beter en passender gebouw. Elders op de site is een aantal voorbeelden van tijdelijke invulling van dergelijke leeggekomen gebouwen en gebieden van industrieel erfgoed beschreven: Nijmegen (het Honig terrein), Amsterdam (de NDSM werf), Eindhoven (De Strijp) en Tilburg (de Spoorzone).

Lege en achtergelaten gebouwen, die eertijds betekenis en functies hadden, zijn in wezen ‘plekken van onzekerheid’.[1]  Ze kunnen de leefbaarheid van een gebied aantasten, ze kunnen desastreus zijn voor investeerders, banken en andere marktpartijen, maar ze kunnen evengoed een ‘blessing in disguise’ zijn. Ze kunnen een broedplaats zijn voor (startende) creatieve ondernemers, die weer andere bedrijvigheid aantrekt en daarmee een kwalitatieve impuls geeft aan de gebiedsontwikkeling. De afgelopen jaren hebben veel ondernemers, van brouwerijen tot kunstgaleries, zich in lege fabriekshallen gevestigd. Een zekere duurzaamheid is daarbij te herkennen die soms een sociale, culturele en economische spin-off kan hebben voor het omliggend gebied.[2]

In de jaren zeventig werden oude fabrieksgebouwen en andere industriële objecten vaak gesloopt voor nieuwbouw, tegenwoordig staat men als het ware in de rij om gehele in onbruik geraakte industrielandschappen te herbestemmen in het kader van grootschalige herstructureringsopgaven. Het industriële verleden staat in het middelpunt van het stedelijke leven. Oude pakhuizen, gashouders, zuiveringsgebouwen en ketelhuizen, textielfabrieken, kraansporen en zelfs de metalen constructies die deel uitmaakten van de zware kolen- en staalindustrie zijn de fundamenten waarop nieuwe stedelijke functies een plek krijgen. Vandaag de dag vinden er festivals en culturele evenementen plaats en worden er kantoorruimtes, woningen, hippe restaurants, klimwanden en kunstgaleries in ondergebracht.

  • VERDWIJNEND INDUSTRIEEL LANDSCHAP

Een industriële regio kenmerkte zich doorgaans door een op de maakindustrie gerichte economie en een daarbij passende morfologie en demografie.  In de jaren 70 van de vorige eeuw zette de de-industrialisatie in een rap tempo door. Hele havengebieden en industrielandschappen verloren hun oorspronkelijke functies en veranderden in verlaten enclaves. In een periode van afnemende industrie stierven de achtergelaten gebouwen en verlaten gebieden als het ware een stille dood. Dat proces had ingrijpende gevolgen. Neem het voorbeeld van de Zaanstreek dat in zijn hart getroffen werd met de verdwijnende voedingsmiddelenindustrie. Enschede en Tilburg met hun textielindustrie. Wat betreft Tilburg schrijven Boom & Mommaas: “Oude schoorsteenpijpen en leegstaande gebouwen bepaalden het stadsbeeld. Tot voor kort domineerde de textielindustrie en de daarmee samenhangende metaal- en leerindustrie de stedelijke economie. Toen de textiel werd getroffen door de combinatie van een toenemende concurrentie vanuit andere landen, het verlies van zijn vanzelfsprekende afzetmarkten, en een gebrek aan organisatorische en technische innovaties, had de neergang ervan zijn weerslag op de hele stad’ [3]

Een gebied dat getroffen werd in haar belangrijkste economische pijler, werd tegelijkertijd getroffen in haar belangrijkste sociaal-culturele bestaan. Om een dergelijke terugval en crisis te boven te komen, gingen stadsbestuurders en ondernemers op zoek naar een nieuw profiel. Met een nieuw elan was de oriëntatie niet meer zo gericht op de oude maakindustrie, maar op een meer hedendaagse kennis-, diensten- en vrijetjidseconomie. Veel werd in die tijd afgebroken om hiervoor ruimte te maken. Dat was de trend in de jaren 70. Nog in werking zijnde fabrieken werden vanwege cityvorming en milieuwetgeving door gemeenten min of meer gedwongen naar perifere industrieterreinen te verhuizen. Soms kozen die bedrijven zelf voor een andere locatie op de nieuwe bedrijventerreinen, omdat nieuwe productiemethoden andere behuizing vereisten. Als gevolg hiervan verdween de industriële bedrijvigheid uit de stedelijke landschappen. Waardering voor het industrieel erfgoed kwam pas jaren later. 

  • OMSLAG IN DENKEN[4]

Pas in de jaren 80 lijkt het tij langzaam te keren. Buurtbewoners, krakers en kunstenaars zijn het geweest die het voortouw namen bij het behoud van de oude (fabrieks)gebouwen. Zij zagen als eersten dat het industriële erfgoed een blijvende betekenis in de samenleving zou kunnen behouden. Het is de belangrijkste reden dat de eerste vormen van hergebruik meestal een cultureel-kunstzinnig karakter kregen. Kunstenaars konden de grote ruimtes met hoge plafonds goed gebruiken als atelierruimte, er konden feesten en culturele activiteiten plaatsvinden zonder dat er al te veel aan de gebouwen moest worden aangepast. Indien een gemeente of eigenaren en de kraakacties voor waren, verhuurden zij de leegstaande ruimtes vaak aan ‘creatievelingen’ of culturele instellingen totdat er een definitieve bestemming voor de gebouwen zou komen.[5]

De opstelling van bewoners en krakers die zich sterk maakten voor het behoud van de industriegebouwen kreeg in diezelfde jaren steun van allerlei particuliere (vrijwilligers)organisaties die het als hun taak zagen industrieel erfgoed voor het nageslacht te behouden. Vanaf dat moment begon bij de bevolking en bij politici het besef door te dringen dat ook industriële gebouwen cultuurhistorisch waardevol erfgoed kunnen zijn die iets te vertellen hebben over onze geschiedenis.  De filosofie dat door de aanwezigheid van de oude bebouwing een historische gelaagdheid in een wijk of stad ontstaat waarmee de kwaliteit van de woonomgeving versterkt zou worden, vond steeds meer ingang in de stedenbouw. Daarom ging men op nieuwbouwlocaties op zoek naar historische culturele objecten die in het nieuwe ontwerp een plek konden krijgen. In eerste instantie werden de grootste delen van een industriecomplex nog gesloopt en alleen die delen behouden die gemakkelijk om te vormen waren tot bijvoorbeeld woningen, zoals de kantoorvilla’s. Ook watertorens en fabrieksschoorstenen bleven overeind om een historisch vernislaagje over de verder eendimensionale woonwijken te leggen. 

De toegenomen populariteit van industrieel erfgoed heeft als gevolg dat steeds vaker een marktpartij het initiatief neemt bij herbestemmingsprojecten. Het is voor projectontwikkelaars niet meer vanzelfsprekend de oude bebouwing op de vaak dure grond in steden te slopen. Zij onderzoeken daarentegen eerst of er industriële objecten zijn die de moeite van het behouden waard zijn, in de verwachting dat die daarmee gewilde woon- en werklocaties vormen. Ook voor architecten is herbestemming van oude gebouwen een uitdagende opgave geworden. Het zijn niet meer alleen nieuwbouwcomplexen, maar ook transitie projecten die op hun tekentafels verschijnen. 

Grote delen van industrielandschappen worden tegenwoordig opgenomen in herstructureringsplannen. Bijna geen overblijfsel dat het industriële verleden van de plek verraadt, blijft in deze herstructureringsprojecten ongemoeid. Deze overblijfselen vormen zelfs het uitgangspunt ervan. Bekende voorbeelden zijn de kop van Zuid in Rotterdam, de havens van Amsterdam, de steden Tilburg, Zaanstad en Enschede.  Sinds de jaren 90 heeft deze ontwikkeling zich verder doorgezet waarbij steeds vaker hele ensembles van industrieel erfgoed behouden bleven.

  • PERMANENTE TIJDELIJKHEID

Niet alle initiatieven hebben een blijvende waarde voor de omgeving. Sommige initiatieven zijn slechts een ‘stand-in’; ze gebruiken de periode tussen het laatste en het volgende gebruik [6]. De toegevoegde waarde is dan vooral het voorkomen van verloedering door leegstand, zoals bij Openlab Ebbinge in Groningen [7] en bij het Honigcomplex in Nijmegen.  Uit onderzoek blijkt dat de inzet van tijdelijk gebruik bij gebiedsontwikkeling veelal strategisch van aard is. [8] Het is mede bedoeld om inhoud te geven aan een definitieve invulling van het gebied. Het tijdelijk gebruik wordt nadrukkelijk als broedplaats gepositioneerd en wordt gezien als middel om het gebied te promoten (place marketing) en daarmee aantrekkelijk te maken voor derden om te investeren. Tijdelijk ruimtegebruik is meer dan een oprisping, maar een wezenlijk onderdeel van gebiedsontwikkeling. Tijdelijke Initiatieven in een overgangssituatie kunnen werkgelegenheid opleveren, de omgeving opwaarderen, innovatieve ‘crossovers’ opleveren en het stedelijk leven sociaal-cultureel versterken. [9] Bij het definiëren van tijdelijk ruimtegebruik rijst de vraag wanneer ruimtegebruik eigenlijk tijdelijk is. Want strikt genomen is alles tijdelijkTijdelijkheid suggereert dat het alternatief ‘tijdloosheid’ is. Beide begrippen gaan uit van een gekende toekomst. Misschien moet die notie verlaten worden om uit te gaan van een veranderlijke toekomst, van een permanente tijdelijkheid in de stedelijke ontwikkeling. 


  1. Cupers, Kenny & Markus Miessen (2002). Spaces of uncentainty. Wupertal: Verlag Muller + Busmann.
  2. Verheul, Jan Willem (2013). ‘Op zoek naar de heilige graal van katalysatorprojecten in stadsontwikkeling’. In: Real Estate Research Quarterly, Jaargang 12, nr. 4. pp. 51-58. 
  3. Boom N. van & Mommaas H. (red.) (2009). Comeback Cities. Vernieuwingsstrategieën voor de Industriestad. Rotterdam, Nai Publishers. pp. 74.
  4. In haar Masterscriptie geeft Rianne Pruis een historisch overzicht van de opkomst en ondergang van de industriële stad. Deze paragraaf is mede gebaseerd op deze scriptie: Pruis, R. (2008) Herbestemming van industrieel erfgoed. Oude fabrieksgebouwen opnieuw de motor van het stedelijk leven. Afstudeerscriptie Cultuurwetenschappen, Universiteit van Amsterdam. 
  5. Zie: Pennen, Ton van der (2016). Een schetsboek Bouwstenen uit de recente geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling, Amsterdam: IOS Press. pp.195-224.
  6. Zie: * Lindemann, Sabrina &  Iris Schutten (2012).  ‘De ontwikkelkracht van tijdelijk (ruimte)gebruik Organische gebiedsontwikkeling is allang begonnen’. In: Ellen Holleman, Robert-Jan de Kort & Sabrina Lindemann (red.). Balkan in de polder. Naar organische gebiedsontwikkeling in Nederland?  Amsterdam: Mondriaan Fonds. p.p. 97-102. * ZUS, E. van Boxel & K. Koreman (2015). Stad van permanente tijdelijkheid. Rotterdam: Uitgeverij NAi 010.
  7. Cremers, Hannah & Arie Romein, m.m.v. John WestrikSuikerunie terrein. ‘Testcase van organische aanpak herontwikkeling’. In: Geografie,  oktober 2013, p.p. 20-23.
  8. Drosten, Martijn & Wouter Jan Verheul (2015). ‘De tijdelijke stad.  Naar een strategie van geleidelijk ruimtegebruik’ In: Real Estate Research Quarterly. Juli.
  9. Kompier, Vincent & Margit Cevaal, (2011). Tijdelijk ruimtegebruik: kansen en onmogelijkheden. In: Rooilijn Jg. 44/ Nr. 6. pp.  440-447.

2 antwoorden op “GEBIEDSONTWIKKELING – bedrijvigheid revisited”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *