ACHTERWERK IN DE KAST – ALMA MATER

OPENING VAN HET ACADEMISCH JAAR

Begin september wordt het academisch jaar geopend. Met de introductiedagen waarbij de stad dagenlang bevolkt is door nieuwkomers die in kermissfeer langs allerlei ontspanningsgelegenheden trekken. In het academie gebouw vindt de plechtige opening plaats met een lezing van een aanzienlijk persoon, de uitreiking van allerlei prijzen en de presentatie van het thema van dat jaar. De hoogleraren paraderen dan in vol ornaat door de straten rondom het academiegebouw.

De Opening van het Academisch Jaar wordt dit jaar op de VU de aftrap gegeven van het feestelijke Kuyperjaar, waarin de VU haar 140ste verjaardag viert met verschillende activiteiten en met thema’s die de VU en Abraham Kuyper kenmerken: democratie, diversiteit en sociaal ondernemerschap.

Kuiper zelf aan het woord bij de opening in 1889, nog als student: ‘En als dan eindelijk de dag naakte, dat we naar onze Alma Mater terugtogen, en er de oude collegezalen terug zagen en de oude commilitones terugvonden, dan ja, waren zelfs onze professoren ons een oogenblik lief op hun katheder geworden, en we waren blij ze terug te zien, die mannen, onder wier dictaat we soms zoo hard gezwoegd hadden, en die van achter de examentafel ons soms inquisiteurs leken in levenden lijve. Een besef, dat die Universiteit toch ons eigenlijk leven was en dat we in dat academieleven toch ons eigenlijk element terugvonden, doortintelde onze aderen; en met een geestdrift, alsof nu alles voor den wind zou gaan, en met een moed, alsof we dapperder dan ooit studeeren zouden, vingen we onbezorgd en dorstend naar meerder kennis den nieuwen cursus aan.’ (Uit: Abraham Kuyper, Scolastica, ’t Geheim van echte studie, 1889)

De opening van het academisch jaar verloopt dit jaar 2020 wat anders vanwege de Corona. Introductiedagen zijn wat anders ingericht, er zijn minder genodigden bij de lezingen in de academiegebouwen, maar in de kern is de Alma Mater niet wezenlijk anders, veel blijft bij het oude.

RTL nieuws, 6 augustus 202. ‘Goed nieuws voor beginnende studenten op het mbo, hbo en de universiteit: de introductieactiviteiten kunnen toch doorgaan, zij het onder strenge voorwaarden. Dat gaat het kabinet vanavond bekendmaken, melden bronnen in Den Haag. Introductiekampen en ontgroeningen van gezelligheidsverenigingen worden wel afgelast.’

  • EERSTE-GENERATIE-STUDENTEN

Voor het eerst gaan studeren is natuurlijk spannend, maar veel spannender is het voor jongeren die de eerste zijn uit hun familie die naar de universiteit gaan. Vanaf de jaren 70 is dit gegeven in de Alma Mater meer en meer gemeengoed geworden.

Lange tijd bleek het Nederlandse onderwijssysteem niet in staat arbeiderskinderen gelijke kansen te bieden. Ze stopten vaak voortijdig met school om op jonge leeftijd te gaan werken, terwijl kinderen van hoger opgeleide ouders na de hbs of het gymnasium naar de universiteit trokken. Negen keer is geprobeerd het onderwijssysteem te hervormen en negen keer sneuvelde de poging voortijdig. De invoering van de Mammoetwet in 1968 moest de verspilling van talent voorkomen door het onderwijs flexibeler te maken en de leerplichtleeftijd te verhogen. Mulo en hbs maakten plaats voor mavo, havo en vwo; overstappen van het ene naar het andere niveau werd makkelijker. De democratisering van het onderwijs moest ervoor zorgen dat ook de slagerszoon of -dochter naar de universiteit kon. En dat werkte: het totale studentenaantal verdrievoudigde ten opzichte van de decennia ervoor. Door de instroom van niet-westerse migranten groeit de groep eerste-generatie-studenten nog steeds. Ze zijn tweede- of derde generatie Nederlanders, maar eerste-generatie-studenten. “Er zit bij deze groep een aantal aanvullende dimensies die de hobbels en barrières en geschreven en ongeschreven codes bemoeilijken.” Na de studie heeft de groep eerste-generatie-studenten twee tot drie keer minder kans op een baan. “Niet-westerse migranten hebben allerlei aanvullende belemmeringen met hun naam en hoe ze hun cv opbouwen. Wat je ook ziet is het belang van het sociale kapitaal, van het weten te gebruiken van het netwerk, iets wat ze niet van nature hebben meegekregen.

*Janne Chaudron & Amber Dujardin. Trouw, 23 augustus 2020.

Fiona Veraa doet al drie jaar onderzoek naar studenten wiens ouders niet hebben gestudeerd. Zij kan zich als geen ander verplaatsen in de groep studenten die ze onderzoekt. Ze komt uit een klein Brabants dorpje, ze is de dochter van een tank- en jeepmonteur en haar moeder deed de mulo – geen academisch nest dus. Veraa ging European Studies studeren in Den Haag. “Daar voelde ik me in eerste instantie een boerentrien. En op de momenten dat ik terugging naar Brabant, was ik ineens de kakker uit de grote stad.”

  • WORKING CLASS HEROS

Mijn oud collega Jan Brands verhaalt over de generatie van de Baby Boomers, die in de naoorlogse opbouwfase kansen kregen en grepen om te stijgen op de maatschappelijke ladder door een universitaire studie te volgen. Maar daarmee ontstegen ze tegelijkertijd hun ouderlijk milieu. Hun leven werd daarmee getekend door te verkeren tussen werelden van verschil, waar ze als het ware tussen laveerden zonder in een van de werelden echt thuis te komen. [1]

[1]  Jan Brands, Jan (1992). ‘Die hoeft nooit meer wat te leren’. Levensverhalen van academici met laaggeschoolde ouders. Nijmegen: SUN.

In de literatuur is de underdogpositie van de eerste-generatie-student een bekend thema. Zo is dat in De tandeloze tijd, de romancyclus van A.F.Th. van der Heijden. De hoofdpersoon Albert Egberts, die net als Van der Heijden een arbeiderszoon is en in Geldrop opgroeit, verhuist naar de grote stad Nijmegen om te studeren. ‘Waar was iemand zijn hele leven mee bezig? Schuld te ontkennen, zich de schande van het lijf te wassen’, schrijft Van der Heijden in het eerste deel, Vallende ouders (1983).

In het NPO 1 radioprogramma Spraakmakers (23 augustus 2018), met de veelzeggende titel ‘Als eerste-generatie-student sta je met 1-0 achter‘, beluister ik een gesprek met de onderzoeker en ervaringsdeskundige Gusta Tavecchio van de VU. Volgens hem staat de eerste-generatie-student op achterstand. ‘Deze studenten doen langer over hun studietraject, want het zijn vaak zogenaamde ‘stapelaars’. Ze komen vanuit een andere richting naar het wetenschappelijk onderwijs, ze hebben minder ‘resources’ en ze hebben meer psychosociale problematiek. Vaak zijn het wel doorzetters en zijn ze ook extra gemotiveerd. Van der Heijden noemde ze in een interview ‘working class heros’. ‘Voor heel veel van deze studenten geldt dat ze het gevoel hebben er niet bij te horen, het gevoel te hebben elk moment door de mand te kunnen vallen. Dat ze alsnog ontmaskerd worden vanuit de gedachte Hoor ik hier wel thuis?

Eerder laat Irene Mas (Volkskrant, 21 september 2013), Tavecchio zeggen: ‘Studenten met ouders met weinig opleiding, voelen zich vaker onzeker. Ze houden vaak onterecht het gevoel dat ze eigenlijk niet thuishoren in de academische wereld. Het herkennen van sociale codes, de erkenning van je afkomst, dat is minstens even belangrijk voor een succesvolle studie en een mooie toekomst als intelligentie en doorzettingsvermogen.’

Ook komt in dat artikel een aantal studenten het woord:

“Ik sprak de taal van de straat. Maar zo begin je geen gesprek op de universiteit. Op de universiteit vroegen ze ‘Hoe gaat het met je?’ en ze spraken met een rollende ‘r.”

“Op de middelbare school was ik me niet zo bewust van mijn afkomst. Ja, er waren wel vriendjes waar ouders thuis grote boekenkasten hadden staan, maar het echte verschil merkte ik pas later.”

“Borrelen, ik had helemaal niets met borrelen. Statisch met een biertje in je handen staan en dan kletsen over niets, ik zag er het nut niet van in.”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *