DE UNIVERSITEIT VAN HARDEWIJK
- PROFESSOR FETZE ALSVANOUDS
Ik mag graag de colleges volgen van Professor Fetze Alsvanouds van de Universiteit van Harderwijk. Zoals hij ons de uitvinding van de eiersnijder uitlegt in het programma ‘Het Klokhuis’ of van de uitvinding van de sluis. Leerzaam, zeer leerzaam.
- CARL LINNAEUS
Tijdens zijn studie verwierf de in het Zweedse Råshult, in Småland, geboren Linnaeus een opdracht om de natuurlijke schatten van Lapland te inventariseren. Op grond van zijn onderzoeksreis schreef hij in 1732 de Florula Lapponica. In april 1735 vertrok hij naar Nederland om te promoveren tot doctor in de geneeskunde, een titel die hij nodig had om zich als arts te kunnen vestigen. Op 23 juni promoveerde hij aan de Universiteit van Harderwijk op het al eerder in Zweden geschreven proefschrift Hypothesis nova de febrium intermittentium causa. De efficiënte procedure nam slechts zes dagen in beslag, waarvan drie voor het drukken van het proefschrift.
- ONS KENT ONS
Na de promotie reisde hij verder naar Leiden. Daar publiceerde hij met hulp van Gronovius en een financiële bijdrage van de Schotse arts Isaac Lawson zijn Systema naturae, waarin hij de natuur in drie rijken verdeelde (mineralen-, planten- en dierenrijk). In Leiden leerde hij Johannes Burman kennen, die hem uitnodigde om bij hem op zijn buiten te komen werken aan een aantal wetenschappelijke publicaties. Voor het zover kwam ontmoette Linnaeus echter Herman Boerhaave. Deze was weer bevriend met George Clifford, een schatrijke Amsterdamse bankier die zijn passie voor planten uit verre streken met hem deelde. Clifford verzamelde exotische planten in zijn oranjerie en tuin van de Hartekamp, een landgoed in Heemstede, op de grens met Bennebroek en zomerverblijf van Clifford. Boerhaave stelde aan Clifford voor om Linnaeus in dienst te nemen als lijfarts en hortulanus. Clifford kon Linnaeus een gage en het gebruik van zijn uitgebreide tuin en bibliotheek op het landgoed aanbieden en Linnaeus stemde erin toe er zijn intrek te nemen.
- IN GESPREK MET BERT HERMANS (13)
Linnaeus was overigens niet de enige die een universiteit uitzocht om snel te kunnen promoveren. Wijlen mijn overgrootvader (de vader van mijn grootmoeder) was in oktober 1851 plattelands-heelmeester geworden ‘met beperkte uitoefening der genees- heel- en verloskunde’. Bij de invoering van de Wet op de geneeskunde in 1865 werd die beperking opgeheven en kregen de zogeheten ‘platlandici’ het recht om de genees-, heel- en verloskundige praktijk in het hele Koninkrijk der Nederlanden, zowel in steden als in dorpen, uit te oefenen. Het gevolg van die gelijkstelling was dat het publiek wantrouwig werd en een grotere waarde hechtte aan artsen die aan de universiteiten gepromoveerd waren. Voor de toelating tot een Nederlandse universiteit was echter noodzakelijk om eerst een propedeutisch examen af te leggen. Aangezien mijn overgrootvader daar geen zin in had, besloot hij zich in te schrijven in Leuven. Na drie jaar promoveerde hij daar na een schriftelijk en mondeling examen en na de verdediging van stellingen ‘magna cum laude’ (met de grootste onderscheiding). Kort na zijn promotie werd hem de plaatselijke praktijk te Boxtel aangeboden en werd hij door de gemeenteraad van die plaats benoemd op een jaarlijks inkomen van 1500 gulden, dat in die tijd buitengewoon hoog was.