- VERONGELIJKT
Sheila Sitalsing. Volkskrant, 21 september 2020
‘Weinig drijft de mens (of nou ja: de mens in Nederland) zo tot razernij als privileges die wel voor de buurman gelden maar niet voor hem, want dit is het land van verbeeld je maar niks en gelijke monniken en het is niet eerlijk en artikel 1 van de Grondwet. Toen maandag in de coronateststraten aparte spitsstroken open gingen die exclusief zijn gereserveerd voor onderwijzend personeel en voor mensen in de zorg, kreeg je dus dit: verongelijktheid. Op de radio hoorde ik iemand namens de boa’s bepleiten dat handhavers óók voorrang willen bij het testen. Net als politieagenten, want ook zonder hun inspanningen valt het raderwerk stil. Bij gastouderbureaus zijn ze ontstemd dat hun medewerkers geen aparte teststatus hebben gekregen, eerder waren betogen te horen voor het met prioriteit testen van brandweermannen, conducteurs op de trein, vuilnisophalers en mensen die via de opsporingsapp van Hugo de Jonge een waarschuwingsmelding hebben ontvangen, ook al hebben ze geen symptomen, want niet kunnen testen zou hun motivatie om de app te blijven gebruiken weleens kunnen ondermijnen. (…)
Voordringen gebeurt hier aan de lopende band, inburgeraars leren dat ze hun ellebogen moeten gebruiken om de rij af te sluiten voor types die zich ertussen proberen te wringen, en wie er handigheid in ontwikkelt om op de snelweg de file af te snijden via het benzinestation kan in sommige kringen zelfs op enige status rekenen. Maar geïnstitutionaliseerd, door hogerhand goedgekeurd voordringen is andere koek. Dan klinkt het ‘het is niet eerlijk’ en ‘ik wil óók’ uit duizenden kelen. We hebben hier niet voor niets een Commissie Gelijke Behandeling. Er wordt niet voor niets zorgelijk onderzoek gedaan naar ‘het dilemma van maatwerk’, want maatwerk mag dan wel efficiënt zijn, het werkt per definitie ongelijkheid in de hand, en ongelijkheid wordt nog erger gevonden dan inefficiëntie.’
Op 93 jarige leeftijd is Juliette Greco overleden.
Ariejan Korteweg. Volkskrant, 23 september 2020
‘Er was een tijd dat ze zowat in haar eentje de belichaming van het Franse levensgevoel was. Het waren de jaren vlak na de oorlog, de orde had z’n greep op het leven van alledag nog niet hersteld en Parijs werd voor even weer de hoofdstad van de wereld. Kunstenaars van heinde en verre kwamen er heen om zich te laven aan de sfeer van vrijheid en avontuur die er hing en aan de losbandigheid waarmee dat alles gepaard ging. Het was de omgeving van de Boulevard Saint-Germain-des-Prés, een hoekje van het Quartier Latin op de linkeroever van de Seine – precies dat hoekje waar nu de romantici heengaan in de hoop nog een vleug van dat Parijs te kunnen opsnuiven. De kunstenaars hingen rond in Les Deux Magots, Le Café Flore, maar vooral de Bar Vert en, als die rond middernacht sloot, Le Tabou. Er werd gerookt, gedronken en gediscussieerd, alles in bovenmatige hoeveelheden. Boris Vian was er, Jean-Paul Sartre, Albert Camus, Jacques Prévert, Raymond Queneau, Jean Cocteau. Veel mannen sowieso, die betoverd werden door de jonge Juliette, die wist hoe je je moest kleden in existentialistische kringen: zwarte pony, petite robe noire, zwartomrande ogen. Simone de Beauvoir was er ook, met haar zou ze vriendschap sluiten.
‘Het waren mensen die hun kindertijd hadden verlengd omdat de oorlog er tussen gekomen was’, zei ze in een interview met de Volkskrant in 2011.
Ze verkeerde in kringen van de avant-garde, maar zou als zangeres juist trouw blijven aan de traditie. Een onverwacht stevige, zware stem met natuurlijke dramatiek en een heel eigen, vaak tegen parlando leunende dictie. De begeleiding was doorgaans sober en akoestisch, want alles stond in het teken van de teksten: het beste wat Frankrijk op dat gebied te bieden had. Ze bleef binnen de grenzen van het chanson, maar zocht het avontuur in telkens nieuwe tekstdichters en componisten. Ze vertolkte Sartre, Queneau en Prévert (Je suis comme je suis, Les feuilles mortes), maar ook Charles Aznavour (Je hais les dimanches), Jacques Brèl en Georges Brassens. Ze was een van de eersten die het talent van Serge Gainsbourg herkende en om liedjes (La Javanaise, Accordéon) vroeg. Veel later, ze was de tachtig gepasseerd, zong ze teksten van jonge auteurs als Abd al Malik, Benjamin Biolay en Olivia Ruiz. ‘
- PLACE MONGE
Het moet in de herfst van 1965 zijn geweest. De kastanjebranders hadden hun standjes op de Boulevard St. Michel opgezet, waaruit de warme geur opsteeg, die voor mij daar zo mee verbonden is. In dat 5e arrondisement gelegen Place Monge vonden we een hoteltje voor de nacht, nu zou dat een Air.B&B genoemd worden. Weinig comfort, maar heel goedkoop. Een doorgelegen bed en een nachtkastje. Ik had daar een boekje van mijn boekenlijst op neergelegd, ‘Les mains sales’ van Sartre. De luxe was dat in de morgen een bordje daarnaast gezet werd met een croissantje en een cafe grand. Opgediend door een heel oude kromme dame. Ze schoof de pocket wat opzij, noemde de titel en moest besmuikt lachen. Ze knikte naar het wastafeltje met het koud water kraantje. In het voorbijgaan vroeg ze geïnteresseerd hoe het met onze Reine Juliana ging.
Passend in ons scholierenbudget was ook de reis. Daarvoor stond in de vakanties op de vroege morgen aan de zijkant van het Centraal Station in Rotterdam een Roy-bus klaar. Kosten hiervan waren, meen ik, een dag vakken vullen. We waren afgezet bij Pont St. Michel, in de goede buurt waar het leven zich afspeelde. Het Quartier Latin dat we ons voorstelden bij het afspelen van onze LP’s van de Franse chansons, van Aznavour, van Brel, Barbara en af en toe van Juliette Greco.
Eén antwoord op “LOGBOEK – week 39 – 2020”