IN GESPREK MET BERT HERMANS – het (schijnheilige) roomse leven (2)

‘Tijdens mijn vroege jeugd was ik een trouwe kerkbezoeker. Op zondag naar de hoogmis en als het even kon ook nog naar het lof. Het lof is de benaming voor een katholieke gebedsdienst met zang, waarbij het Allerheiligste  – de heilige Hostie na de consecratie – aanbeden wordt. De gewoonte om lof te houden dateert uit de 13de eeuw en werd in de jaren ’50 nog in de kerk in Voorburg op zondagmiddag gehouden. 

Ik was in die tijd als vijfjarige (1952, zie foto) bevriend met mijn buurmeisje Patricia. Onze vriendschap ging zo ver dat ik haar – van niet-katholieke huize; ze was ‘niks’ – meenam naar de hoogmis en het lof. Diep onder de indruk van de kerststal en wierook wilde ze ook katholiek worden. Dat ook omdat we met elkaar wilden trouwen: een kinderfantasie. 

Ik was so wie so gek op Patricia. Op een keer ben ik via de dakgoot van onze huizen aan de KW-laan (huizen linkerzijde schilderij) naar de aangrenzende slaapkamer van Patricia gekropen  en haar ouders hadden ons ons daar samen betrapt. Mijn ouders en haar ouders speelden het spelletje mee en als we wilden trouwen moest zij natuurlijk katholiek worden. Daarvoor gingen we naar de pastorie. Daar aangekomen ontving de huishoudster van de pastoor ons en liet ons even wachten op zijn komst. Toen hij hoorde dat we wilden trouwen ontstak hij in woede en sloeg ons (vijfjarigen) de pastorie uit. 

  • DOODZONDEN

Mijn liefde voor de kerk was door dit voorval vrijwel verdwenen. Daar kwam nog bij dat we met de schoolklas gezamenlijk in dezelfde kerk naar de biecht moesten gaan. Op een keer moest ik nodig plassen, maar mocht de kerk niet verlaten voordat ik mijn ‘zonden’ had gebiecht. De nood was zo hoog dat ik het uiteindelijk maar in de biechtstoel heb gedaan en ik ben er tot nu toe van overtuigd dat niemand daarvan ook maar iets heeft gemerkt. Immers de biechtstoel had dichte deuren (zie foto) en eenmaal binnen was het al niet te harden van de stank van de voorgangers (en de pastoor?). 

  • ACHTER DE GORDIJNEN

Na het overlijden van mijn vader in 1955 – ik was toen 7 jaar – ging ik tijdelijk bij familie logeren in Tilburg en ben daar ook naar school gegaan. Mijn oom en tante woonden tegenover de Sacramentskerk en ook daar moesten we regelmatig onze ‘zonden’ biechten. Zoals zoveel kinderen had ik in die tijd een heel repertoire waarvan je wist dat je er met hooguit drie ‘Wees gegroetjes’ vanaf was. De eerste keer ging ik met mijn neef naar de biecht en na hem kroop ik de biechtstoel in. Ik vertelde mijn zonden aan de pater en stapte voor mijn penitentie weer de kerkbank in, waarop mijn neef mij toe siste: ‘joh, de hele kerk kon je zonden horen!’ Ik was de deuren van biechtstoel in Voorburg gewend (en de dove pastoor), maar in Tilburg hadden ze in plaats van deuren, gordijntjes.

Eén antwoord op “IN GESPREK MET BERT HERMANS – het (schijnheilige) roomse leven (2)”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *