Ha Bert,
Las de blogs over onze ervaringen en met name over onze toetreding tot de Alma Mater nog eens door. Moest aan jouw naamgenoot denken. Op mijn boekenplankje van mijn studentenkamer had ik ‘Onder professoren’ van Hermans staan. De schrijver van de Grote drie van de moderne literatuur, naast Wolkers en Van ‘t Reve. Alle drie verhalen ze over de benepenheid van hun milieu. Hermans deed dat door ‘grimlachend’ het academische milieu te beschrijven. In mijn academische loopbaan doemden fragmenten van herkenning op uit dat boek.
- ONDER PROFESSOREN
J.M.F. Hermans schildert de Alma Mater af als een verzameling van benepen universitaire nietsnutten. Hij doet dat nadat hij ontslag heeft genomen van de Groningse universiteit met zijn roman ‘Onder Professoren’ dat in 1975 verscheen. Ook in interviews krijgt hij gemakkelijk de lachers op zijn hand als hij het over de Alma Mater heeft. In de NRC van 27 juli 1973 – hij heeft z’n vertrek van de universiteit per 1 september net aangekondigd – geeft Hermans een hilarische karikatuur van de gedemocratiseerde universiteit: ‘Sinds De Democratisering wordt men verplicht eindeloos tijd te verdoen met wauwelen en kletsen. Stel dat u een vlakelastiekje nodig hebt. Dan moet u daarover eerst misschien wel een dag lang vergaderen…Nou zijn hoogleraren goed gesalarieerd, laten we zeggen zo’n 80.000 gulden per jaar, moet u eens uitrekenen wat zo’n man kost als hij vier uur zit te zwetsen? Maar goed, met dat vergaderen bent u er nog niet, want dan moet er een brief ter aanvraag worden geschreven, maar die gaat natuurlijk eerst naar een instantie die er niets mee te maken heeft. Dus er komt een tweede brief. Nou zijn hoogleraren geen zakenmensen, dus niet bekwaam in het dicteren aan een secretaresse. Ik ken zelfs hoogleraren die in dergelijke gevallen eerst eindeloos bezig zijn om met potlood een kladje te maken. Dat kost allemaal veel geld.’
- DIT TERZIJDE :
Ieder baantje heeft wel zijn vervelende kanten, zoals vergaderen. Als ik na een dag vergaderen naar huis reed had ik vaak het gevoel die dag weinig gedaan te hebben. En dan die vergaderingen ‘op de hei’ met overnachting. Die vonden plaats buiten de campus op plekken waar ik vanuit de vergaderruimten de natuur kon waarnemen en wegdromen, dat had ook zo wel zijn charme.
- DE SOLLICITATIE
Ja Ton,
Mijn ervaringen als beginnend docent en wetenschapper bij de Radboud Universiteit in Nijmegen waren op z’n zachts gezegd ook heel bijzonder. Het begon al met mijn sollicitatie.
- PROFESSOR J.
Ik had, gezien ook mijn ervaringen bij de Raad voor de Kinderbescherming in Breda, gesolliciteerd op een aanstelling als wetenschappelijk medewerker Jeugdrecht bij de sectie Strafrecht, Penitentiair Recht en Jeugdrecht. Het was een promotieplaats met uitzicht op vast dienstverband. Mijn promotor, professor J. was een jezuïet, zoals er meer in Nijmegen rondliepen. Hij was zelf gespecialiseerd in het Penitentiair recht en werkte met nog een paar wetenschappelijk medewerkers aan een losbladige editie; een standaardwerk voor de analyse en beschrijving van het Nederlandse gevangeniswezen.
Olieverf en goudfolie op doek
80 x 60 cm
Het schilderij van Bert Hermans toont de binnenkant van de gevangenis de ‘Rode Pannen’, een beruchte strafgevangenis met een extra streng regime. Het is een bakstenen gebouw met rode dakpannen, gebouwd in 1939-1940. Het heeft 46 cellen, waarvan 6 voor tweepersoonsgebruik. De gevangenis beschikt over speciale strafcellen met een afzonderlijke luchtkooi en een recreatieruimte (voorheen luchtruimten). Tot 31 maart 2008 werd het gebruikt voor gevangenen die in andere gevangenissen niet of zeer moeilijk te handhaven waren. Door een speciale aanpak te hanteren en met speciaal getrainde bewaarders probeerde men hier de vaak zeer agressieve. De gevangenen zaten 23 uur per dag op cel. Slechts twee keer een halfuur kwamen ze eruit. Contact met andere gevangenen was er vrijwel niet
Prof. J. wilde mij graag als wetenschappelijk medewerker, gezien mijn kennis van en ervaring met het Jeugdrecht, maar – wat later nog zou blijken – ook vanwege de inbreng van mijn onderzoek in de losbladige.
- PROFESSOR W.G.L. VAN DER G.
Prof. J. besliste uiteindelijk niet zelf wie de meest geschikte kandidaat zou zijn voor de vacature, maar we samen opdraven bij de hooggeleerde W.C.L. van der G., de toenmalige decaan en een coryfee aan de KU Nijmegen. De eerste vraag die Van der G. mij stelde was: ‘Wat doet uw vader?’. Gelukkig was ik door mijn toekomstige collega’s al een beetje voorbereid op dit gesprek en ik antwoordde prompt: ‘Die is overleden’. Geheel niet uit het veld geslagen vroeg hij daarna, ‘Oh, en wat deed hij daarvoor?’. Ik antwoordde hem dat mijn vader Raadsadviseur was geweest op het Ministerie van Justitie en daarmee scoorde ik kennelijk bij hem mijn eerste punt.
De wedstrijd was nog niet gewonnen, want vervolgens was zijn vraag: ‘Bent U katholiek?’. Gezien mijn eerdere ervaringen – in andere blogs beschreven: ‘Het (schijn)heilige Roomse leven’ – met de Rooms-Katholieke kerk had ik dat lidmaatschap allang beëindigd. Geheel naar waarheid antwoordde ik hem: ‘Nee, maar wel gedoopt’.
Op dat moment ontplofte hij bijna en viel toen uit naar mijn toekomstige promotor. ‘Hoe durf jij als jezuïet nog wel weer met zo eentje aan te komen?’. Ik zag dat het helemaal fout dreigde te lopen en wist nog net op tijd het tij te keren door te roepen dat ik in Tilburg privaatrechtelijk was afgestudeerd. Een schot in de roos, want bij Van der G. hield de echte wetenschap zo beetje op bij het privaatrecht. Ik werd dus uiteindelijk toch aangenomen.
- NAWOORD 1
Ja Bert,
Ook W.F. Hermans had bij zijn sollicitatie een gunstige indruk achtergelaten. Begin 1952 zoekt professor H.J. Keuning een assistent om de colleges ‘klimatologie enz.’ op het Gronings Geografisch Instituut op zich te nemen. Hij gaat daarvoor te rade bij zijn collega aan de Universiteit van Amsterdam, professor J.P. Bakker, die met twee mogelijke kandidaten komt. Hermans is er een van: ‘Voor een college voor bijvakstudenten acht ik hem alleszins capabel, al zal hij zich in enkele onderdelen natuurlijk nog wat meer in moeten werken….’ Bij het daarop volgende sollicitatiegesprek maakt Hermans een ‘gunstige indruk’ en per 1 oktober 1952 is zijn benoeming rond als assistent. Een half jaar later is de indruk alweer ‘alleszins gunstig’ en wordt hij tot hoofdassistent bevorderd. (Bron: ‘Andere Tijden’ ‘Onder Professoren’.
- NAWOORD 2
NRC. 2 september 2020.
De eerste katholieke universiteit van Nederland mag zich niet langer katholiek noemen. De Nijmeegse Radboud Universiteit is het predicaat ontnomen, meldt de Nederlandse Bisschoppenconferentie dinsdag. Ook het gelieerde academisch ziekenhuis Radboudumc is zijn katholieke titel kwijt. Het besluit is het gevolg van een conflict tussen de Stichting Katholieke Universiteit (SKU, de toezichthouder van de universiteit en het ziekenhuis) en de bisschoppen over de manier waarop de besturen van de instellingen worden gevormd.
Van oudsher heeft de Bisschoppenconferentie het recht de bestuursleden van de twee instellingen te benoemen. Dit heeft er tot onvrede van de SKU meermaals toe geleid dat kandidaat-bestuurders werden afgewezen omdat zij niet katholiek genoeg waren. Alle bestuurders moeten volgens de bisschoppen namelijk „praktiserend rooms-katholiek zijn, de leer van de kerk onderschrijven en een levensstaat voeren die daarmee overeenstemt”.
Eén antwoord op “IN GESPREK MET BERT HERMANS – alma mater (1)”