GEBIEDSONTWIKKELING – tussen tekentafel & leefsituatie (1)

  • STEDENBOUW VAN ALLEDAG

Sinds de Tweede Wereldoorlog was de stadsuitleg het domein van de stedenbouwer. De stedenbouw was gericht op nieuwbouw en dicteerde waar en hoe mensen moesten samenleven, waar bedrijven gevestigd moesten worden, waar gerecreëerd kon worden. Alles volgens een ideaal eindbeeld.

Een exponent en inspirator is Le Courbusier. Hij dacht in ideaalbeelden. Echte mensen zijn niet te herkennen in zijn ontwerpen. Hij beschouwde de stad als een machine die een nieuwe mens moest produceren, een nieuwe mens die zich moest onderwerpen aan een rationele nieuwe orde, bedacht door briljante architecten en ingenieurs. In 1925 lanceerde hij zijn plan Le Voisin voor Parijs. Tussen de Seine en Gare du Nord moest de stad tegen de vlakte gaan om plaats te maken voor achttien kruisvormige wolkenkrabbers van zestig verdiepingen, neergezet in een stadspark. Het was de afrekening van de benauwde straatjes, de overbevolkte arbeiderswijken, donkere 19e eeuwse steegjes. De nieuwe mens moest wonen in een oase van licht, lucht en groen.

Het is deze vorm van functionele stedenbouw die je ook terugziet in de Vinex, bij de Zuidas of bij de herstructurering van de naoorlogse wijken: een aanpak gestuurd door het eeuwig streven naar groei, verbetering en integraal werken vanuit ruimtelijke en economische kaders en sociale wensbeelden. De stad is echter veranderd, evenals haar bewoners. Het idee dat je het functioneren van de stad kunt voorschrijven door middel van stedenbouw is achterhaald. Daarnaast draait stedenbouw steeds minder om ‘nieuwbouw in lege gebieden’, en steeds meer om het sleutelen aan de bestaande stad.

Dit stelt andere eisen aan de stedenbouw(er). In een wijk waar het vastgoed niet van een partij is maar van ‘iedereen’, zijn ruimtelijke veranderingen duur, vaak niet zo evident en niet altijd gewenst of op zijn plaats. Opgaven en aanpassingen die in de ogen van ontwerpers en bestuurders noodzakelijk zijn, zijn in de ogen van veel bewoners of gebruikers vaak ridicuul. De veranderingen gaan meestal over een bepaald beeld van toekomstig gebruik en maar zelden over het eigenlijke gebruik van de plek. Om in de bestaande stad veranderingen tot stand te brengen is niet alleen betrokkenheid van eigenaren (bewoners, ondernemers en gebruikers) nodig, maar ook een groter bewustzijn van de bestaande dynamiek, kwaliteiten en geschiedenis van een plek. Beide zaken vergen een (ontwerp)mentaliteit die gericht is op het observeren, ontrafelen en benoemen. Vaak liggen antwoorden op ontwerpvragen besloten in de manier waarop bewoners, gebruikers en ondernemers nu al, op een vaak spontane, niet geplande manier, interveniëren en zich de stad op die manier eigen maken.

  • DE STAD EN DE STRAAT

Een actuele stedenbouw richt zich op de bestaande stad, op hergebruik, op nieuwe allianties, op het niveau van de straat, op zelforganisatie, op functiemenging, op cultuur, op tijdelijkheid, op slimme economische stimuli. Deze stedenbouw verlangt een andere manier van kijken, analyseren en handelen. Een manier die je al bij mensen als Kevin Lynch, Christopher Alexander en Jane Jacobs zag, en meer recent bij Charles Landry, Iain Borden of Richard Sennet. Deze manier van kijken waardeert dat wat er gaande is, het bestaande, dat wat we wellicht als vanzelfsprekend en niet perse als bijzonder beschouwen, en dwingt onze blik naar het kleinste schaalniveau: de straat en de bewoners en gebruikers van de stad. Hoe je dit kleine schaalniveau verbindt met de grote visie op de stad is volgens ons de opgave voor de stedenbouwer anno nu. Die grote visie weten stedenbouwers vaak wel te schetsen. Met brede armgebaren, lange lijnen, positieve groeicijfers en ronkende vergezichten werken ze toe naar een tijdshorizon die op z’n minst 20 jaar verder is. De stedelijke praktijk van alledag is echter veel weerbarstiger. Wat er op de kaart van bovenaf heel overzichtelijk of logisch uit ziet, kan op straatniveau volkomen anders uitpakken. Natuurlijk kan een stedenbouwer het gebruik van de stad niet voorspellen, maar kijken naar het huidige gebruik kan al veel verhelderen. Fietsen door de stad is daarvoor, net als wandelen overigens, een hele goede en plezierige manier.


(1) Voor mijn bundel ‘Bouwstenen uit de recente geschiedenis van de stedelijke ontwikkeling’ (2016) maakte ik een uitsnede van het essay ‘Stedenbouw zien in Den Haag‘ van Francien van Westrenen (Stroom Den Haag) & Willemijn Lofvers (Bureau Lofvers) December 2010. Helaas was er toen in de bundel geen plek voor, dan maar deze blog gemaakt.

Eén antwoord op “GEBIEDSONTWIKKELING – tussen tekentafel & leefsituatie (1)”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *