EEN DRIELUIK
- PRIVE
Mensen leven van binnen naar buiten, van besloten naar open. In die volgorde is er de woonkamer en de ruimten daaromheen voor het eten, koken, slapen: de intimiteit van het interieur. Men is er thuis. Thuis gaat over de dingen die dichtbij staan, die vertrouwd zijn, die doorgaan en die hetzelfde blijven. “Het gevoel van thuis zijn gaat meestal over dat wat privaat is, veilig en bekend. Het thuis is een speciale soort van plaats en tijd, waarmee mensen een sterke sociale, psychologische en emotionele binding ervaren. Omdat thuis gaat over associaties met vroeger en de dingen die vertrouwd zijn en hetzelfde blijven, zijn dergelijke gevoelens kwetsbaar, met name in perioden van verandering. Buurt- en huisgenoten kunnen zich bovendien thuis voelen in andere tijden en plaatsen, dan die waarin ze daadwerkelijk verblijven. Als mensen zich ergens wortelen, kunnen zij ook ontworteld raken” (Reinders, 2008: 6). Dan is er het balkon, het terras of de tuin, ook privé domein, maar geopend naar buiten. Het geeft zicht op wat zich in de directe omgeving van de woning afspeelt, maar het geeft de bewoner ook de mogelijkheid om iets van zichzelf aan de buitenwereld te laten zien. En pal voor de deur ligt de stoep, waar een overgangsgebied begint van privé naar publiek domein. Binnen in huis zijn de bewoners op zichzelf, daar hebben zij hun plattegrond uitgetekend.
- OPENBAAR DOMEIN
Buiten op de stoep, op die strook van een paar meter breed, zijn ze inwoner van een buurt. In dit overgangsgebied worden auto’s geparkeerd tussen witte banen en in zones, fietsen geplaatst aan gevels en in rekken. Kinderen en boodschappen worden in- en uitgeladen, brievenbussen volgestopt met kranten, brieven, kaarten en drukwerk. Bakken die het papier en karton scheiden van de bruine en witte flessen en potjes. Ze zijn ook een (vluchtig) ontmoetingspunt in het openbare domein. Met een huisdier aan de hand wordt een rondje door de buurt gemaakt. Een groet – ‘gaat alles goed?’ – of wordt er een praatje over het weer gemaakt – ‘frisjes vandaag, he?’ – of gaat het over persoonlijke ongemakken – ‘ben vandaag al twee keer voor niets naar de Albert Heijn gegaan, ze hadden weer geen brood’ -. Als de zon op straat helderder schijnt dan achter in de tuin of op het balkon, komen de stoeltjes aan de voorgevel te staan. Op Koningsdag, verregend of niet, vullen de kleedjes met handel de stoepen. Voetbalkampioenschappen kunnen niemand ontgaan, dan kleurt de straat oranje. De jaarlijkse straatbarbeque houdt de onderlinge betrekkingen in stand. Buren spreken elkaar aan op overlast, maken daar ruzie over, maar organiseren zich ook voor een veegactie en doen mee aan inspraak als de gemeente dat organiseert. In deze openbaarheid heeft men de intimiteit van het eigen huis verlaten. Als men van achter de voordeur vandaan komt en de private sfeer verlaat, betreedt men deels de wereld van bekenden, maar deels ook van talloze onbekenden, van wie men de waarden, geschiedenis en bedoelingen niet kent. Hierin onderscheidt de stad zich van andere openbare gebieden als van een dorp, een kleine stad, woonerf of suburb.
- PAROCHIAAL DOMEIN
Het tweeluik tussen de openbare en de private sfeer is echter te grof om de betekenis van het publieke domein te doorgronden. Lofland (1989) onderscheidt in navolging van Hunter (1985) nog een derde sfeer: het parochiale domein. Deze wordt gekenmerkt door een gevoel van gezamenlijkheid onder buren en buurtgenoten. Parochialisering kan worden begrepen als het resultaat van de manier waarop verschillende groepen zich delen van de stad toe-eigenen, of – vriendelijker geformuleerd – zich delen van de stad eigen maken. Dat is een proces dat voortdurend plaatsvindt in alle delen van de stad. Een voormalige industrieel gebied verandert in een nieuwe parochiaal domein door een ‘creatieve klasse’, waarin wat overgebleven trefpunten, zoals een bruine stamkroeg of bedrijfskantine, nog voor wat ‘couleur locale’ zorgen. In andere wijken die enkele decennia geleden nog model stonden voor een volksbuurt, vestigden zich verschillende migranten groeperingen. Deze nieuwe groepen eigenden ieder voor zich die wijk op hun beurt toe. Hun aanwezigheid werd zichtbaar op straat en manifesteerde zich in een groeiend aantal ‘etnische’ winkels, bedrijfjes en andere voorzieningen. Nieuwe trefpunten in de buurt, die een oud parochiale domein deed veranderen. De vertrouwdheid voor de nieuwe groepen nam daarmee toe, die van de oudere bewoners nam juist af (Reijndorp, 2004; Nio, et. al, 2009). En dit veranderingsproces zal zich ook in de toekomst doorzetten en zal op termijn weer een nieuwe domein tonen, ofwel de dynamiek van de stad.
- Hunter, A. (1985). ‘Private, Parochial and Public Social Orders: The Problem of Crime and Incivility in Urban Communities’. In: G. Suttles & M. Zalt (red.), The Challenge of Social Control. Norwood, Alblex.
- Lofland, L. (1989). ‘Social life in the public realm’. In: Journal of Contemporary Ethnography 17 (4), pp. 453-482.
- Nio, I. (2009). ‘Diversiteit in de buitenwijk’. In: S. Franke & G.J. Hospers (red.). De levende stad. Over de hedendaagse betekenis van Jane Jacobs. Amsterdam, SUN Trancity, pp. 137-152.
- Reijndorp, A. (2004). Stadswijk, Stedenbouw en dagelijks leven. Rotterdam, NAi Uitgevers.
- Reinders, L. (2008). ‘Thuis in stedelijke vernieuwing’. In: Vitale Stad, maart, pp. 4-7.