NRC, 22 november 2020.
Deze week demonstreerden honderden boeren in Den Haag tegen de stikstofplannen van het kabinet. De betogers trokken ook langs het paleis Huis ten Bosch omdat ze willen dat koning Willem-Alexander weigert de Omgevingswet te ondertekenen. Dat heeft hij echter in 2016 al gedaan.
- HERINNERING
De vraag die deze week in de NRC aan de orde komt is hoe de coronacrisis herinnerd gaat worden. Ze laten ‘Geheugenprofessor’ Douwe Draaisma aan het woord: „Als de pandemie eindigt zoals we hopen – opeens zijn er krachtige vaccins, het virus dooft uit en de samenleving ontspant zich weer – dan zullen we wel onthouden hoe erg het was, maar vergeten hoelang we eronder geleden hebben.” Toekomstig onderzoek zal dat in beeld brengen. Draaisma zal dat hoogstwaarschijnlijk niet zelf onderzoeken, hij is met emiraat.
Douwe Draaisma © Corné Sparidaens
Ellen de Visser. Volkskrant, 13 september 2019.
‘Waarom zijn we vergeten wat in onze eerste levensjaren gebeurde? Kun je herinneringen verdringen? Hoe kan het dat een collega wel uw idee heeft onthouden maar is vergeten dat het uw idee was? Waarom blijven vernederingen tot in lengte der dagen in ons geheugen zitten? Het zijn dat soort fascinerende vraagstukken die Draaisma de afgelopen decennia onder de aandacht van een groot publiek heeft weten te brengen, in zeven boeken die wereldwijd werden vertaald. Met als bekendste de bestseller Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt, over het fenomeen waarmee ook hij, als midden veertiger, ooit werd geconfronteerd: ‘Is het nou alweer Kerst? Wat gaat de tijd ineens snel.’ Als rode draad door zijn werk loopt dat wat we ons herinneren niet altijd synchroon is met de feiten. Je hersens veranderen je herinneringen elke keer dat je ze opdiept – steeds verder bij de feiten vandaan, steeds dichter bij je eigen verhaal.’
“Als ik terugdenk aan mijn vakanties, zitten daar veel beelden tussen van foto’s in plaats van echte herinneringen,” aldus Douwsma. “Veel van wat we ons herinneren komt van een foto en dat zal alleen maar meer worden.”
Igmar Heynze. NRC, 13 november 2020
Een Saab 96 is geen voor de hand liggende gezinsauto. Hij is, ook voor de eisen uit zijn productietijd (1960-1980), vrij klein van binnen. Bovendien heeft hij, de kofferbak buiten beschouwen gelaten, maar twee deuren. Toch zijn we er jarenlang mee naar vakantiehuisjes en campings gereden: mijn ouders, mijn grote zus, katten en honden, de tenten van Slee Buitensport en de huisraad. Op de een of andere manier pasten we er allemaal in, totdat ik begon te puberen, met te lange benen tot gevolg.
Al deze herinneringen zijn niet erg betrouwbaar, omdat ze op den duur vooral zijn gaan bestaan uit de verhalen die mijn ouders, mijn zus en ik elkaar verteld hebben. De belangrijkste gegevens kloppen wel, maar veel details zijn we waarschijnlijk vergeten. Maar dat is nog niet alles: we hebben er ook kleine dingen bij verzonnen om de verhalen iets mooier en ronder te maken. Ik hoor het mezelf doen, terwijl ik ze vertel.
Dat mag zo zijn, maar er zijn ook herinneringen waaraan ik niet kan knoeien. (…) Ik realiseer me hoe de deurklink voelde, hoe de stoel gekiept moest om achterin te stappen, hoe de stoelen en de achterbank zaten, hoe ik de grote knop van de achterbak moet draaien om hem open te doen. Ik weet hoe de zware motorkap omhoog moet en hoe ik hem vastzet. Ik weet hoe de dop van de benzinetank aanvoelt als je hem open- of dichtdraait. Ik weet hoe de zonneklepjes in de auto klappen en hoe de riem voelt. Ik weet hoe de bochten zijn, en de vloer onder mijn schoenen, en waar het handschoenenvakje op den duur tegen mijn knieën begon te klemmen. Kortom, (…) ik heb herinneringen die letterlijk en figuurlijk uit de eerste hand komen. Niet zozeer van waar we allemaal waren en wat we hebben meegemaakt, maar echt van de auto zelf. Zintuiglijke, onveranderlijke, lichamelijke dingen die ik voel op het moment dat mijn ogen een Saab 96 zien. De gestolde herinneringen zijn een handleiding voor de schakelaars, de knopjes. Ik noem het mijn handvatgeheugen, omdat het tevoorschijn komt als ik iets probeer te bedienen.’
- HET DING
Fototechnische Dienst Rotterdam / Gemeentearchief Rotterdam. 1961
Bernard Hulsman. NRC, 17 november 2020.
Een naam heeft de grootste constructivistische sculptuur ter wereld niet. De Gabo wordt het 40 ton wegende en 26 meter hoge beeld aan de Coolsingel in Rotterdam wel genoemd, naar de ontwerper ervan, de Russisch-Amerikaanse constructivist Naum Gabo (1890-1977). Of Z.T., zonder titel, omdat Gabo zijn magnum opus geen naam gaf. De Bijenkorf, die in 1954 Gabo de opdracht voor het beeld gaf, hield het zakelijk op Bijenkorfconstructie. Rotterdammers gebruiken verschillende namen voor het beeld: het ding en, vaker nog, de bloem of de tulp.
De Bauhaus-architect van de Bijenkorf, Marcel Breuer, weigerde een door de gemeente Rotterdam gewenste aanbouw aan zijn Bijenkorfdoos te plakken. In plaats daarvan liet hij Gabo een enorm reliëf ontwerpen dat als een reuzenspin op de gevel van Bijenkorf aan de Coolsingel zou komen te zitten. Maar dat vond geen genade in de ogen van de gemeentelijke stedenbouwkundige Cornelis van Traa. Met het alternatief, een vrijstaande sculptuur die als en klokkentoren naast de Bijenkorf staat, kon Van Traa wel leven, al vreesde hij wel dat Gabo’s constructie een ‘elite kerstboom’ zou worden.
- ZWEEFDUIK
NOS, 18 november 2020.
Foto: ANP
‘Voormalig Oranje-international Pim Doesburg is op 77-jarige leeftijd overleden. Doesburg verdedigde het doel van Sparta en PSV en speelde 687 wedstrijden in de eredivisie. Met dat aantal is hij nog altijd recordhouder.’
Een echte keeper moet zweefduiken maken, vind ik. Dat deed Pim Doesburg. Goede keepers komen van Sparta. Hij volgde Tonny van Leeuwen op. Jan van Beveren die de plek onder de lat weer van Pim overnam, kon ook zo mooi zweefduiken. Ook Jan ging naar PSV. Hoe zit dat?
- VOETBAL
Melle Meijer. Volkskrant, 23 november 2020.
Beeld 1838 Lutgens, PJ Noorthey.
Beeld Nationaal Archief, collectie Noorthey
‘Op cultuurhistorisch vlak wisten we tot nu toe weinig van de introductie van voetbal in Nederland, terwijl dat perspectief dus wel degelijk nieuwe zaken aan het licht brengt.’ Daarnaast geeft dit onderzoek een mooie kijk in de geschiedenis van ons denken over de educatieve kracht van sport. ‘De Engelse leraren op Noorthey hebben niet veel op met het Duitse ideaal van individuele fysieke ontwikkeling in de vorm van gymnastiek en turnen, dus zij brengen uit hun vaderland de meer competitieve Engelse sportcultuur mee.’
Dat voetbal uiteindelijk volkssport nummer één wordt, was volgens Luitzen geen uitgemaakte zaak. De kostschoolgangers in de grote steden waren aanvankelijk vooral enthousiast over cricket, maar al snel werd voetbal net zo populair. ‘Vanaf eind 19de eeuw omarmde ook het ‘gewone’ volk het voetbal. Dat vonden mensen leuker en spannender om naar te kijken dan het statische cricket. Bovendien was het minder duur om zelf te beoefenen.’
Hoe die eerste voetbalwedstrijden op Noorthey er precies uitzagen is lastig te zeggen. De eerste eenduidige regels voor het spel worden pas in 1863 vastgelegd op papier, met de oprichting van de Football Association in Engeland. ‘Hoe groot moet het veld zijn? Hoeveel spelers staan er op het veld? Hoe groot moet de bal zijn? Al die zaken moesten nog vastgesteld worden.’ In die pioniersperiode werd er nog veel aangerommeld volgens Luitzen, vooral wegens gebrek aan materiaal dat helemaal uit Engeland moest komen. ‘In Noorthey gebruikten ze bijvoorbeeld de kruin van de keeper als lat. Het is zelfs niet uitgesloten dat in die tijd ook de veldspelers de bal ook nog wel eens met de handen mochten opvangen.’
Jan Luitzen, Vivat! Vivat Noorthey! Een cultuurhistorisch onderzoek naar de introductie van cricket, voetbal en lawntennis in Nederland.
Eén antwoord op “LOGBOEK – week 47 – 2020”