ACHTERWERK IN DE KAST – op kraamvisite

Binnenkort valt er bij ons een geboortekaartje op de deurmat. Om in de stemming te komen zocht ik wat op over geboorte, kraambed en -visite en nam het boek van Jef de Jager (2009) over Rituelen & tradities van de boekenplank (Uitgeverij De Gans, Beusichem). Er is een bijgestelde versie met plaatjes te vinden op www.jefdejager.nl. Eenmaal op internet zijn nog zo veel meer wetenswaardigheden te vinden waarmee ik deze bloemlezing (blog dus) samenstelde.

  • KRAAMKLOPPERTJE

Een kraamkloppertje bracht indertijd de buitenwereld op de hoogte van de blijde gebeurtenis.  Op de voordeur was een kantwerkje aangebracht op de plaats van de klopper, dat het huis daarmee vrijwaarde van opdringerige rekeninglopers. Op dit bericht kwamen familie en buren toegesneld en de kraamkamer stroomde vol. De consumpties stonden klaar. Kinderen werden getrakteerd op suikerbollen of gesuikerde boterhammen (kindermanstik). In Vlaanderen heeft zich hieruit de amandelboon ontwikkeld, beter bekend als Suikerboon of Doopsuiker; vroeger ook gebruikelijk in Noord-Brabant. De nu typische ‘muisjes’ schijnen in de achttiende eeuw in de Zaanstreek bedacht te zijn: anijszaadjes die in een suikerbad worden gedoopt, waardoor er vanzelf een staartje aan blijft hangen,  – als van een muis, een vruchtbaarheidssymbool bij uitstek. Anijszaad gold als een middel om zowel de baarmoeder van de kraamvrouw te doen slinken als haar melkproductie te stimuleren en werd al toegepast in het drankje kraamanijs, ofwel anisette. Vanaf 1860 zorgde de firma P. de Ruijter in Baarn voor industrieel vervaardigde muisjes.

Broertje heeft suiker in de Luyeren geleid,
Broertje is zoet, hy heeft beentjes en armpjes,
Geeft broertje een zoentje, hy zal u suiker geven. (1773)

Vanaf 1938 werd de beschuit met muisjes een traditie bij de kraamvisite. De banketbakker en broodversierder De Ruijter vervaardigde speciaal voor de geboorte van prinses Beatrix een reuzenblik met oranje muisjes en bood deze aan de Koninklijke familie aan. Schoolkinderen werden op school getrakteerd op beschuit met oranje muisjes om de geboorte van het prinsesje te vieren. Hierdoor zou de boterham of beschuit met suiker definitief zijn vervangen door beschuit met muisjes.

  • LANG VOOR DE CORONA TIJD

Er waren strikte regels waaraan men zich diende te houden bij een kraamvisite. In een Zwolse keur uit de vijftiende eeuw staat vermeld hoe een stadsbode naar het huis met de baby werd gestuurd om de gasten te tellen. Er mochten in Zwolle namelijk niet meer dan vierentwintig vrouwen aanwezig zijn tijdens een kandeelmiddag, twaalf van vaderszijde en twaalf van moederszijde. Traditioneel gezien moest de vader de kandeel roeren met een kaneelstokje in de aanwezigheid van de kraamvisite. Dit ritueel was onder andere bestemd om boze geesten bij de moeder en het kind weg te houden. Wanneer er een jongetje was geboren werd een lange kaneelstok gebruikt. De kaneelstok was versierd met meerdere strikjes. Als het kind een meisje was, werd er een kort kaneelstokje gebruikt met slechts één strikje. Kandeel was echt een drankje voor vrouwen en werd dan ook geschonken als vriendinnen en vrouwelijke familieleden op kraamvisite kwamen. De mannen doken de kroeg in en mochten daar vijf pinten Rijnwijn drinken. Ook dit werd gecontroleerd door een schout. De mannen hielden zich hier keurig aan, zodra ze vijf pinten op hadden vertrokken ze, waarschijnlijk om naar het volgende café te gaan en daar opnieuw vijf pinten te drinken. Enzovoorts, enzovoorts. Is zo ook het kroeglopen begonnen?

Het kandeel drinken werd afgewisseld met koek eten, zoals te horen is in het lied:

Kraamheer, kom, de stock gegrepen,
Snij de koeck in flinke reepen,
Koeck en soop zijn beide eel,
Leeve, leeve de kandeel!

  • DE MAN BIJ HET KRAAMBED

‘Van alle taboes die zich in de loop van de geschiedenis hebben voorgedaan, is het taboe op de geboorte wel een hardnekkige gebleken. Wanneer dit zich heeft aangediend is onbekend, maar ten laatste zal dat in de vroege Middeleeuwen zijn gebeurd, tijdens de kerstening. Zoals alle wereldgodsdiensten  – van hindoeïsme tot islam – bracht het chistendom vrouwen in verband met onreinheid. De eerste vrouw uit de bijbel, Eva, stond als verleidster van Adam zelfs voor de incarnatie van het kwaad, reden waarom God haar met de pijnlijke en bloederige bevalling had bestraft. In de twaalfde eeuw schreef de latere paus Innocentius III onomwonden: ‘De vrouw ontvangt met onreinheid en stank, zij baart met droefheid en smart, zij zoogt met benauwenis en zwoegen, zij verzorgt met angst en vrees’. Volgens de Amerikaanse feministe Adrienne Rich werd het mannen hierom verboden bij een bevalling aanwezig te zijn. De verhouding tussen man en vrouw is langzamerhand zo gedemocratiseerd, intiem en privé geworden, dat een oude scheidslijn daarmee kon worden overschreden. Na minstens duizend jaar van officiële afwezigheid kwam de echtgenoot tijdens een bevalling naast zijn vrouw zitten. In de jaren dertig van de vorige eeuw is deze nieuwigheid schoorvoetend begonnen, maar in katholieke ziekenhuizen moest zij tot in de jaren vijftig worden bevochten. Een decennium later, in dit tijdsgewricht dus, is het ondenkbaar dat een man zijn vrouw in haar weeën niet zou bijstaan.’

De komst van de eerste mannen aan het kraambed betekende zeker niet dat het taboe op de geboorte was doorbroken, integendeel. Figuren als Chamberlen (chirurg en uitvinder van de verloskundige tang) en Van Roonhuysen ( chirogijn en uitvinder verloskundig hefboom – 1695) plachten de deuren van de kraamkamer op slot te doen, de barende vrouw te blinddoeken of haar heupen met kleden te bedekken en al tastend hun werk te verrichten, opdat niemand hun geheim kon ontdekken. Deze handelwijze sloot vlekkeloos aan bij de verpreutsing die in de achttiende eeuw bij de burgerij op gang kwam. De verbale cultuur werd zoals gewoonlijk het eerst aangepast. Een vrouw was niet meer zwanger, maar ‘in blijde verwachting’; ze baarde niet, maar ‘beviel’ – de gedachte dat dat in barensnood gebeurde, werd uitgebannen. Alleen in de term verloskunde klinkt nog door dat een vrouw inderdaad van iets verlost moet worden, doch hulp is nabij.

  • IN DE LUREN GELEGD

Toen de baker rond de geboorte nog haar dienst deed, legde zij de baby ‘in de luren’. Dat ging net als in Aristoteles’ tijd: een doekje om het hoofd dat de fontanel moest beschermen en de groei van vlakke slapen en platte oren diende te bevorderen (maar tegelijkertijd op de kruin vaak een eivormige verdikking deed ontstaan); dan een linnen doek en een wollen luier om het hele lijfje, en ten slotte een zwachtel van de voeten tot aan de oksels, opdat het wikkelkind, zoals de benaming luidde, de benen niet kon bewegen. Angst voor scheefgroei en navelbreuk waren hierbij de onterechte raadgevers. Intussen konden de wikkels dermate strak zitten dat volgens Geert Mak (in De levens van Jan Six) menig kind in feite werd ‘doodverzorgd’. 

Nadat de baby was verzorgd, kon de vader binnenkomen. Hij kreeg het kind in zijn armen gedrukt en met een kniezetting bevestigde hij formeel zijn vaderschap. De oud-testamentische vaderlijke zegen zal daarbij eveneens zijn toegepast. Protestanten kennen dit gebaar nog als de handoplegging van de dominee tijdens een huwelijkssluiting. Onder katholieken was de vaderlijke zegen in de negentiende eeuw nog gebruikelijk, zeker bij grotere kinderen. Van tamelijk recente datum stamt immers pas de ontwikkeling dat eerst kinderen hun vader een zoen gaven en dat vaders die vervolgens gingen beantwoorden; tot aan de egalitaire wederzijdse omhelzing van vandaag. Als rudiment van de vaderlijke zegen fungeerde tot na de oorlog een klein kruisteken op het voorhoofd met behulp van de rechterduim bij het slapen gaan.  En ik ben zo’n kind van na de oorlog.

  • DE OOIEVAAR

Het taboe op de geboorte verklaart ook allerlei fabeltjes over de oorsprong van kinderen. Die waren al populair toen erotiek nog nauwelijks uit de openbaarheid was verdrongen en er een uitgebreide verbale cultuur omheen bestond, zodat het niet moeilijk was kinderen subtiel voor te lichten. Zo omschreef de zeventiende-eeuwse dichter P.C. Hooft, die verder nooit een blad voor de mond nam, een bevalling zedig als een roeitocht naar Volewijk, ten noorden van Amsterdam, waar kinderen uit een boom werden geplukt. Dergelijke bomen stonden in meer plaatsen. Utrecht had zijn Munnekenboom, Zwolle de dikke boom van Wijhe, Haarlem de holle iep bij Kraantje Lek. Elders kwamen de kinderen uit het riet, een gracht, een bron of zelfs een put, zoals de Hoenderput in Deventer. Ze lagen in de duinen of bij de Poppesteen in Bergum en de Hommelebommelesteen in Urk. Deze werden gebracht door de vloed, door een schip dat op de Doggersbank voer, door watergeesten, vliegen en muggen, en door engeltjes en missionarissen in katholieke kringen. Vlaanderen kende een echte kinderbrenger of kinderboer, een manspersoon, al waren de kool en de rozemarijnstruik er favoriet. Dokters en bakers konden ze zelf maken of op de markt kopen. En in Zaandijk schepte watermolen Het Leven ze met zijn rad uit het water. 

  • BAKERPRAATJES

Een uitvloeisel van het taboe rond de geboorte is dat er nergens zoveel en zo lang volksgeloof heeft getierd als op dit vlak: de bakerpraatjes. Hun verspreiding heeft tot in onze tijd geduurd, niet verwonderlijk gezien het feit dat biologen pas in 1875 ontdekten hoe de bevruchting precies plaatsvindt. Men was bovendien ontvankelijker voor troostende waanwijsheid vanwege de enorme kindersterfte. Tot in de negentiende eeuw haalde slechts de helft van de kinderen het vijfde levensjaar haalde, een abstract cijfer dat de tragiek van de kraamkamer onvoldoende weergeeft. 

Tijdens de zwangerschap mocht een vrouw niet met de benen over elkaar zitten, want dan groeiden die van het kind aan elkaar. Ze mocht haar armen niet boven haar hoofd steken, aangezien de navelstreng zich dan rond de nek van het kind krulde. Onder een drooglijn doorlopen of een halssnoer dragen had hetzelfde effect. De vrouw mocht vooral niet schrikken van lelijke of vreemde dingen en mensen; dat zou een even lelijke of vreemde afwijking aan de vrucht meedelen. Schrok de vrouw niettemin, dan mocht ze nooit met haar hand haar lichaam ergens raken, daar het kind op die plaats een wijnvlek zou krijgen. Sloeg ze bij het schrikken voor een haas een hand voor de mond, dan kreeg haar kind onherroepelijk een hazenlip. Ze kon het beste naar mooie dingen kijken, daar werd haar kind ook mooi van.  

Veel melk drinken was aan te raden als de vrouw een blanke baby wenste. Een beker azijn per dag leverde een mager kind op. Gestage boterconsumptie maakte het kind blozend. Rauwe wortelen zorgden voor een zoon, slappe kost voor een dochter. En of het een meisje of een jongetje was viel af te leiden uit de beweeglijkheid van de vrucht en de ronding van de buik (zat die aan de rechterzijde, de gelukkige kant van de mens, dan was het een jongetje). Ook het gezicht van de moeder kon wat dit betreft onthullend zijn, aldus de dichter Jacob Cats:

Die van een soontje swanger gaet
Heeft veel een skoon en bly gelaet.
Maer gaet ze van een meysje swaer,
So is haer wesen niet te klaer.

Dit sluit aan bij de veronderstelling dat vrouwen het geslacht van een kind bepalen, terwijl de zaadcel van de man dat doet. Van alle bakerpraatjes is dit praatje wel het meest internationaal. In moslimlanden gebeurt het nog steeds dat echtgenotes worden verstoten, omdat zij hun man geen zoon maar alleen dochters schenken. De term ‘schenken’ alleen al, die ook in Nederland nog wel wordt gebezigd, herinnert aan deze achterhaalde opvatting. Om nog even door te gaan: vrijdagskinderen stierven spoedig, terwijl woensdags-, zondags- en kerstkinderen gelukskinderen waren. De laatste twee konden bovendien in de toekomst kijken. Dat was eveneens het geval bij hen die met een deel van het geboortevlies over het hoofd, de helm, ter wereld kwamen. Zij bezaten het ’tweede gezicht’ of de ‘voorschouw’. Zo’n helm bracht de drager geluk, maar werd door de omgeving angstaanjagend gevonden. Men kon die helm beter verbranden of elders juist bewaren om te voorkomen dat het kind straks allerlei onaangename tijdingen zou brengen. Ten slotte: mochten de ouders schrikken van de aanblik van een pasgeboren dochter, dan bood een Brabants gezegde soelaas: ‘Lillijk in de luier, skôn in de sluier’.

  • MOSLIMA

Tijdens de zwangerschap kennen moslims nog vele staaltjes van ‘verzien’. Lelijke aanblikken, ongewenste aanrakingen, gedachteloos krabben, over een kuil stappen en gerechten als kippenlever en kreeft laten allemaal sporen na op de boreling. Voor Turken leidt het eten van perziken niet tot een begerenswaardig perzikhuidje maar tot overbeharing. Een jongen kondigt zich aan met een spitse moederbuik, een meisje met een ronde. Bij onduidelijkheid kan men een draadje boven de moederbuik hangen: beweegt het op en neer dan is het een jongen. Ook kan men de moeder tussen twee kussens laten kiezen met eronder een schaar of een speld: gaat de moeder op het kussen met de speld zitten, dan wordt het een meisje.

Met mijn oma speelde ik het spelletje met de draad en naald. Tussen duim en wijsvinger haalden we de draad op en neer en na enige tijd verplaatsten we dat naar de handpalm. Als het draad dan een rondje maakte was het een meisje en een horizontale beweging gaf een jongen aan. Het bevestigde dat Oma vier keer een jongen en drie keer een meisje had gekregen. Ben van toen de uitslag vergeten. Weet nu gewoon wat het geworden is.

Een voortdurende bedreiging voor moslims tijdens de zwangerschap, tijdens het hele leven eigenlijk, vormt het Boze Oog: een jaloerse blik van iemand anders die onheil kan brengen. Het Boze of Kwade Oog was vijfduizend jaar geleden al bekend in Mesopotamië en heeft zich verbreid over alle continenten en godsdiensten, maar is het meest levend gebleven rond de Middellandse Zee. Als afweermiddel fungeert een amulet in de vorm van een boos oog, opdat het ene Boze Oog het andere kan wegkijken. Bij moslims heet de amulet Nazar of het Oog van Fatima, de jongste dochter van Mohammed. Naar haar is tevens een amulet met een beschermend handje vernoemd, dat joden kennen als Hamsa en dat uit het oude Carthago stamt, – als sieraad tegenwoordig net zo populair als de Nazar.   

  • DE KRAAMKAMER

Gewoonlijk was het centrale woonvertrek voor die gelegenheid aangevuld met de babyuitzet. Deze bestond uit een aantal elementen: een luiermand, die gewoonlijk door de moeder van de aanstaande vader werd verzorgd, een maanden durend karwei; een schommelwieg, die vaak door een lijn met het ouderlijk bed was verbonden, opdat het kind van daaruit kon worden gewiegd; een kraamscherm tegen de tocht; en een bakermat, die vlakbij de open haard stond en waarin het kind werd verzorgd (’te heet gebakerd’, ‘de bakermat van onze beschaving’). Met het verdwijnen van de hoge schouw vanaf de achttiende eeuw zou die mat geleidelijk worden vervangen door een eenvoudiger bakerstoeltje, met een bijbehorende vuurmand voor de luiers, die het vanaf het midden negentiende eeuw aflegde tegen de moderne commode.

Was de kraamkamer ingericht, dan konden vrouwelijke familieleden en vriendinnen worden uitgenodigd voor het zogenoemde deurzichten. Dit vond plaats na zeven maanden zwangerschap en was bedoeld om de blijde gebeurtenis officieel aan te kondigen en alvast toekomstige hulp in te roepen. Zodra de dames binnen waren, trokken ze onbezwaard de kasten open, haalden de luiermand leeg en bespraken onder het genot van een glaasje de kwaliteit van het een en ander. Heet dat anno 2021 niet een Baby shower?

3 antwoorden op “ACHTERWERK IN DE KAST – op kraamvisite”

  1. Een heerlijk verhaal, Ton!

    Overigens werd ik bij het aanklikken van de titel van dit stuk vooral getriggerd door je eerste plaatje, een houtsnede door de ‘volksschrijver’ Felix Timmermans. Als middelbaar scholier heb ik zo ongeveer alles van hem gelezen. Daarna een scriptie geschreven, verluchtigd met kopieen van de houtsnedes die hij maakte.
    Wat heb ik van zijn boeken. Je wist wel dat hij over een voorbije tijd schreef, een tijd die waarschijnlijk ook nooit heeft bestaan, maar wat kun je daarin opgaan!

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *