BEVRIJDING – FRAGMENTEN
1.
In het archief van het Literatuurmuseum ligt een brief van de Joodse advocaat Abel J. Herzberg, gedateerd 12 mei 1945. Een broos vergeeld papier. De brief is gericht aan excellentie Pieter Sjoerds Gerbrandy, op dat moment de premier van Nederland.
Op 11 april 1945 verlaat een volgeladen trein het Duitse kamp Bergen-Belsen. Aan boord meer dan tweeduizend Joden. Een dodentrein: ruim vijfhonderd inzittenden sterven tijdens de twaalf dagen dat de trein door Duitsland rijdt. Door een gebrek aan water en eten en de algehele afwezigheid van medische zorg. De trein wordt op 23 april door de Russen onderschept in de onbeduidende Duits-Poolse grensplaats Tröbitz, tegenwoordig alleen bekend vanwege deze trein. De Joden worden bevrijd; niet langer zijn ze Duits bezit waarmee je alles mag doen: vernietigen, verschepen. Nee, ze zijn vrij. Maar wat nu? Hoe komen ze thuis?
‘De diepmenselijke toon van het schrijven blaast het kippenvel op mijn huid’, aldus Roman Helinski. Hij merkte deze brief op en hij waardeert de toonzetting. In de brief voert Abel J. Herzberg het woord namens de groep vrijgekomen Joden. Hij vraagt premier Gerbrandy om hulp bij hun repatriëring. In ambtelijke bewoordingen, zonder dramatiek. Zin na zin toont waardigheid en veerkracht. De dood, die zo gruwelijk aanwezig is geweest in het kamp, in de trein, zit verborgen in bijzinnen. ‘Hoe is het mogelijk dat iemand zo kort na al dat leed zo kan schrijven? De Joden zijn weggevaagd, verdelgd. Hun menswaardigheid is categorisch ontkend. Bij monde van Herzberg eisen ze niet op luide toon hulp, ze smeken er ook niet om. De brief is volstrekt in balans. Hoopvol wordt de blik vooruit gericht.’
Aan Zijne Exellentie
den Hooggeleerden Heer Prof. Gerbrandy
Voorzitter van den Nederlandschen Ministerraad
Den Haag – Holland.
Tröbitz N.L. 12 mei 1945
Exellentie,
In Tröbitz N.L., Mark Brandenburg, een dorp van ca. 900 inwoners op 10 KM. afstand van Kirchheim, bevinden zich thans ongeveer 2200 Joden, van wie ca. 1400 Nederlanders en uit Nederland afkomstige personen. Bedoelde 2200 Joden vormen de rest van het op den 10den april 11. uit het beruchte kamp Bergen-Belsen weggevoerde Jodentransport.
Na allerlei wederwaardigheden is het bedoelde transport op den 23. April hier aangekomen en door het roemrijke Roode Leger bevrijd, hetwelk thans ingevolge opdracht van Maarschalk Stalin de zorg voor gezonden en zieken op zich genomen heeft. Wij kunnen voor een en ander niet dankbaar genoeg zijn en zijn ook vol lof over de liefderijke wijze, waarop de met de zorg voor ons belaste officieren pogen al onze behoeften te bevredigen en aan al onze wenschen tegemoet te komen.
Wij hebben, zoowel in Bergen-Belsen als voornamelijk op het transport, zeer ernstig geleden, gedurende het laatste heeft men ons nauwelijks te eten gegeven en zelfs niet voor drinkwater gezorgd. Wij moesten in volgepakte coupé’s zittende slapen. Van eenige hygiene was eenvoudig geen sprake meer. Een der wagons was een open kolenwagen; vele andere waren oud-model vrachtwagens, de rest afgekeurde derde of vierde klassewagons. Wij hadden zeer vele zieken, van wie vele ernstig, ongeacht de talrijke volkomen uitgeputten, die na de maandenlange ontberingen van het kamp tegen de verschrikkingen van de treinreis niet opgewassen waren. Het aantal slachtoffers was dan ook legio en breidt zich nog steeds uit.
Mede met het oog daarop geldt onze grootste zorg onze repatrieering. Maar ook onafhankelijkheid daarvan hunkeren wij ernaar Nederland en de onzen terug te zien, en na de vervolgingen, die wij hebben ondergaan, weer in het normale leven te worden opgenomen.
De Sovjet-autoriteiten zijn ons bij onze repartrieering behulpzaam, wij veroorloven ons echter er bij Uwer Exellentie op aan te dringen alles te willen ondernemen, opdat onze terugkeer bespoedigd worde en zonder verdere moeilijkheden verloope. Onze toestand maakt spoed ten deze hoogst noodzakelijk.
Met de diepste ontroering hebben wij vernomen van de beproevingen in het vaderland en met de grootste vreugde van zijne bevrijding, eene vreugde, die ons te neer vervulde, omdat wij weten, dat de Joden, die naar Nederland zullen terugkeeren, in de herwonnen vrijheid ten volle zullen deelen. Wij zijn met de beste wenschen bezield voor den bloei van Vaderland en Vorstenhuis en voorzoover ons het geluk van de thuiskeer beschoren zal zijn, ten volle bereid onze beste krachten te geven, einde tot deze bloei het onze bij te dragen.
Inmiddels hebben wij de eer te zijn, namens de Nederlandsche groep uit Joden-transport Bergen-Belsen.
Uwer Exc. dw. dr.
Abel J. Herzberg
voormalig advocaat en proc. te Amsterdam
Afzender:
Dr. Abel J. Herzberg
Jüdische Verwalting
Tröbitz N.L. Mark Brandenburg
2.
Uit de collectie van het Indisch Herinneringscentrum. Kleed met een terugblik in tekeningen op het dagelijks leven in het Japanse interneringskamp Kramat door de veertienjarige Lola Michon.
‘Na zolang klinkt eindelijk het Wilhelmus weer!” Dit schrijft Lola Michon bij de tekening van een groepje vrouwen dat het volkslied zingt. De vrouwen hebben dikke enkels van de beriberi. Een ziekte waaraan veel kampbewoners lijden als gevolg van jarenlange ondervoeding. Indië is bevrijd! Lola blijft echter in het kamp en gaat tekenen. Het meisje heeft alle tijd want ze mag het kamp niet verlaten – daarbuiten is het te gevaarlijk. De bevrijding van Indië betekent namelijk geen bevrijding voor de kampbewoners. Op 17 augustus is de Republiek Indonesië uitgeroepen en de Indonesische vrijheidsstrijders stellen alles in het werk om de Republiek te verdedigen. Ze willen de terugkeer van het Nederlands-Indisch bestuur verhinderen. De Japanse kampbewakers moeten de kampbewoners nu beschermen tegen de buitenwereld.
Rechtsonder op het kleed tekent Lola haar Brits-Indische beschermers, die in de loop van september 1945 de Japanse kampbewakers vervangen. Deze militairen moeten de orde handhaven totdat het Nederlands-Indisch bestuur weer terugkeert. Met de komst van de Britten lopen de spanningen met de Indonesische vrijheidsstrijders echter verder op. Dit conflict leidt uiteindelijk tot de gewelddadige Bersiap-periode.
3.
Uit de collectie van Airborne Museum. Albert Deuss’ ziekenhuisrekening voor het laten verwijderen van een kogel onder zijn ribben.
‘Op 8 februari 1945 wordt Albert Deuss opgepakt en in het hoofdkwartier van de Duitse Sicherheitsdienst in Lunteren gevangengezet. Hij is lid van het Arnhemse verzet en verspreidt tijdens de oorlog illegale kranten, neemt deel aan sabotageacties en bespioneert Duitse vliegvelden. Vier dagen na zijn arrestatie probeert Deuss te ontsnappen, maar hij wordt tijdens zijn vluchtpoging neergeschoten. Zwaargewond wordt hij naar het hoofdkwartier teruggebracht voor verhoor. Pas de volgende dag krijgt hij medische hulp. Hij wordt naar kamp Amersfoort gebracht waar twee dokters die daar gevangenzitten hem onderzoeken. Deuss blijkt door drie kogels getroffen te zijn. Twee van de kogels zijn dwars door zijn lichaam gegaan maar de derde zit nog altijd vast bij zijn ribben. Omdat de artsen niet over de juiste instrumenten beschikken om te opereren, wordt besloten de kogel te laten zitten.
Deuss blijft in het kamp en herstelt langzaam van zijn verwondingen totdat andere verzetsstrijders er op ongelofelijke wijze in slagen hem ‘vrij te kopen’. Het hoofd van de Sicherheitsdienst in Lunteren krijgt 20 liter jenever aangeboden in ruil voor Deuss’ vrijheid. Er wordt een bevel opgetypt om Deuss vanuit Amersfoort terug naar het SD-hoofdkwartier te vervoeren waar hij in ruil voor een aanbetaling van 5 liter jenever wordt vrijgelaten. Deuss gaat naar het ziekenhuis in Velp waar de kogel uit zijn lichaam wordt verwijderd. De rekening voor deze operatie: ƒ6,50,-. De rest van de jenever die beloofd was aan de SD is nooit geleverd.