- EEN BELEVENIS
Dit verhaal begint bij mijn Opa. Hij was keuterboer, klompenmaker en rietdekker in het arme Zuid-Oost Drenthe, ergens aan het eind van de 19 e eeuw.
Van zijn broers en zussen overleed er één in militaire dienst; drie ‘emigreerden’ respectievelijk naar Holland Michigan in de Verenigde Staten, Twente en Den Haag. Mijn opa en zijn jongste broer bleven in Drenthe.
Zijn oudste broer Willem, mijn vaders oom Willem en onze ‘Wilmoom (een oudoom kreeg in het Drents het woord oom achter de naam) werd marktmeester in den Haag, trouwde met een volbloed Haagse en bleef zijn hele leven daar wonen. Het echtpaar kreeg twee zonen, geboren en getogen Hagenaars, die hun hele leven in Den Haag bleven wonen.
‘De Hagenaars’ en de familie in Drenthe bleven contact houden, in die zin, dat de Hagenaars af en toe naar Drenthe kwamen. Ik denk niet dat mijn grootvader ooit zijn broer in den Haag bezocht heeft.
In de oorlog werd het contact verstevigd, doordat er eten en rantsoeneringbonnen naar den Haag gestuurd werden. Tevens was een Haagse neef van mijn vader bij ons ondergedoken om tewerkstelling in Duitsland te voorkomen.
Wat de reden dan ook geweest zal zijn weet ik niet, maar in 1943 reisde mijn moeder met mij naar de familie in den Haag. Het enige wat ik mij daar van herinner is het varken in de achtertuin van mijn oudoom. Een stadstuintje met de grootte van een postzegel in mijn ogen, waarin met afval van de markt een varken vetgemest werd. En dat in 1943!
Wij logeerden bij de oudste neef van mijn vader, een heel goed amateurfotograaf, en gingen naar huis met onder andere een mapje met prachtige foto`s van moeder en dochter.
Tot zover mijn eerste bezoek aan den Haag.
Mijn tweede bezoek verliep heel anders.
In de oorlog kwamen er naast de Haagse familie meer etenhalers bij ons, ook onbekenden. Zo hadden mijn ouders contact met een Haags gezin wat ze tevoren niet kenden. Om iets terug te doen na de oorlog nodigden deze mensen mij (ca 1950) uit om een weekje bij hun te komen logeren. Ik had daar wel oren naar. Ik was toen ongeveer 9 jaar.
Maar; het begon al verkeerd. Bij vertrek uit huis naar de trein instrueerde de Haagse meneer mij te liegen over mijn leeftijd, om zo een goedkoper treinkaartje te kunnen krijgen. Dit hoorde mijn vader. Aangezien liegen bij ons thuis een doodzonde was, werd hij furieus.
Enfin, wij vertrokken, en kwamen in den Haag. Het bleek echter dat ze totaal geen verstand hadden van kleine Drentse meisjes. Ze schepten op over hun dochter, die net eindexamen Gymnasium had gedaan en vonden mij maar een dom kind, omdat ik bleef vasthouden aan een combinatie van Drents en Nederlands. Voortdurend werd ik daarbij verbeterd.
Ze deden wel een paar leuke dingen met me; zo herinner ik mij een tochtje naar het strand, waar we echter geen strand zagen, maar in een dameszwembad bij het strand gingen zwemmen (ze waren Katholiek). De meeste tijd moest ik mij echter zelf vermaken (de grote dochter heb ik geloof ik maar één keer gezien). Maar (gelukkig toeval) in de buurt van mijn gastgezin woonde een echtpaar afkomstig uit Drenthe. De vrouw was zelfs opgegroeid in ons dorp (Gees) en woonde als kind maar een paar huizen van ons af. Zij had een nichtje uit Gees te logeren, een klasgenootje van mij. Hoewel ik op school eigenlijk nooit goed met dat meisje op kon schieten, was ik nu dolblij dat zij ook in den Haag logeerde. Haar tante was aardig, ik was daar van harte welkom en ben tijdens bijna mijn hele Haagse logeerpartij elke morgen naar hen vertrokken om tegen het avondeten weer naar mijn gastgezin te
lopen.
Het moge duidelijk zijn dat ik na een week zeer opgelucht weer naar huis ging en nog lang het idee had dat Den Haag geen leuke stad was.