WONEN OP GEPASTE AFSTAND

  • Een centraal onderwerp in dit Corona tijdperk is de omgang met elkaar in het openbaar gebied en dat dan op gepaste afstand. Het is in het algemeen een alledaags gespreksonderwerp bij het bouwen en wonen, was dat ook in mijn werkpraktijk. Uit mijn logboek plukte ik wat statements dienaangaande.
  • ‘We gaan goed met de buren om, we overlopen elkaar niet’, is een gevleugelde uitspraak die ik in mijn bewonersonderzoeken vaak noteerde. Noties uit zogenoemde caleidoscopische buurtsamenlevingen waar ik mijn onderzoeken deed. In een samenleving met een diversiteit aan leefstijlen, levensfasen en maatschappelijke bindingen, waarin goed te leven valtl als men elkaar maar niet te na (hoefde) kwam (te komen).
  • Afstandelijke vertrouwdheid, zo noemde ik dat in 2000. Later werd dat publieke familiariteit genoemd (Blokland, 2009) en publieke vertrouwdheid (Van der Zwaard, 2010). Het zijn algemene uitgangspunten voor ontwerp van wijken en richtlijnen voor samenlevingsopbouw. Het was zeker geen receptuur. In het debat over de publieke ruimte verwachtte ik dat beleidsvoerders uit de onderzoeken er zorgvuldig hun beleidsdefinities en –uitvoeringspraktijken aan zouden ontlenen.

HET WOONERF

  • Woonerven zijn omstreeks 1970 in Nederland tot bloei gekomen om de woonstraten voor bewoners leefbaar te maken. In 1976 kreeg het woonerf een wettelijke status. Het woonerf was een antwoord op de anonimiteit van de modernistische wederopbouwarchitectuur met zijn tot aan de horizon herhaalde stroken- en stempelbouw in ruim bemeten groene ruimten. Het woonerf gaf een andere invulling aan ‘licht, lucht en ruimte’, zoals dat tot stand was gekomen in de vroeg naoorlogse stadsuitleg gebieden. Het woonerf concept werd een stroming met oog voor de menselijke maat.
  • Deze nieuwe wijken werden opgebouwd met kleine kernen, de woonerven. Door de kleinschalige structuur van de kernen zouden ontmoetingen en sociale contacten kunnen ontstaan. Wat een einde zou betekenen van de veranonimisering die in de vroeg naoorlogse wijken de kop op stak. Woonerven werden naast verkeersveilige gebieden dan ook ontwikkeld om ontmoetingen op het woonerf tussen buurtbewoners te stimuleren.
  • Wim Daniëls, schrijver en taalkundige, legt uit waar de term woonerf vandaan komt. ‘Het is echt een Nederlandse uitvinding. In 1934 werd het voor het eerst gebruikt in de Nederlandse gemeente Emmen. De uitvinder was de stedenbouwkundige Niek de Boer. (…) Dat het woord zo letterlijk is overgenomen in het buitenland, behalve de uitspraak, is niet zo vreemd, zegt Daniëls. “Er is een keer een Nederlander van de universiteit van Leiden een lezing gaan geven over het fenomeen woonerven in Nederland. (sic) Toen gebruikte hij ook het woord woonerf, want er was in Amerika geen woord voor. Er stapte iemand op die zei dat het woord maar gewoon overgenomen moest worden. Soms heb je een woord wat nog geen woord is in de andere taal. En dan neem je dat woord over’.
  • Het woonerf is publieke ruimte. De publieke ruimte wordt gezien als een plek waar het samenleven vorm krijgt. Dit zijn plekken waar mensen geconfronteerd worden met de aanwezigheid van anderen; waar zij elkaar treffen, tegen elkaar aan schuren en aan elkaar kunnen snuffelen, een praatje maken, stil aan elkaar voorbijgaan of vriendelijk groeten. Door omgeven te zijn met anderen, op te gaan in dit sociale verband, leren mensen met verschillen, spanningen en conflicten te leven. Sennett (1970, 1992) benadrukt de sociale betekenis van het leven in het openbare domein. Of een plek waar mensen zich kunnen emanciperen en met nieuwe identiteiten experimenteren. (Blokland et al, 2005). 
  • In de periode 1970 en 1985 zijn ongeveer 1,6 miljoen woningen gerealiseerd verspreid over heel Nederland. Het overgrote deel (74 procent) is gebouwd als eengezinswoning en ligt aan woonerven in uitbreidingswijken en in groeikernen. Kenmerken van het concept zijn zoals gezegd kleinschaligheid, diversiteit, ontmoeting en het wonen in laagbouw. De woonerf wijken zijn te herkennen in zijn eclectische vorm van architectuur en de grillige stedenbouwkundige structuur. Er is sprake van wat in het jargon genoemd wordt: ‘Het woonerf is de enige constante, herkenbare factor in deze wijken; het erf is de ruimtelijke eenheid waaruit deze wijken zijn opgebouwd. Het woonerf schakelt tussen de infrastructuur en de openbare groenstructuur, tussen individu en gemeenschap’.
  • Met zo ongeveer 30 tot 60 woningen werd de beslotenheid van het woonerf nagestreefd. De woonerven kunnen in opzet meer een traditioneel hofje nastreven of meer de vorm hebben van een straat. De compositie van de verschillende wooneenheden ten opzichte van elkaar waarborgt geborgenheid en voldoende afstand.
  • Architecten onderzochten hoe samenleven op deze nieuwe wijzen vorm kon krijgen. Hoewel Scandinavische projecten hen tot voorbeeld dienden, namen zij niet de bijbehorende ingevulde collectieve groengebieden over, maar handhaafden ze de Nederlandse private achtertuin. Dit had twee belangrijke consequenties. Hoewel het erf collectief terrein werd, verschoof het wonen definitief naar de achterkant, en versterkte daarmee het privé domein. Daarnaast leidde dit tot wijken waarin niet de voorgevels van de woningen maar de weinig representatieve achtertuinen grensden aan de groene wijkrand en zo het beeld van de wijk bepaalden. 
  • Het is een aanzienlijke wijziging ten opzichte van de voorgaande periode van woningontwerp van laagbouw. De woonkamer van een doorzonwoning lag aan de voorzijde en werd nu tuingericht wonen aan de achterzijde. Door de berging aan de voorzijde te plaatsen ontstond een vrij uitzicht vanuit de woonkamer via de tuin op de achterliggende openbare groenstructuur. Door de positionering van de keuken aan de voorzijde van de woning werd het gevelbeeld enigszins gesloten.
  • Niek de Boer was een pleitbezorger van de straat als verblijfsgebied voor de buurtbewoner. In een lezing in 1966 spreekt hij over de sociale betekenis van de straat als ontmoetings-, verblijfs- en communicatieruimte. De straat is de kern van een buurtgemeenschap waarin mensen met elkaar optrekken. Hij reageert daarmee op de toegenomen verkeersfunctie van de straat: ‘Vroeger had de straat een heel andere betekenis voor de mensen dan nu. Ik denk daarbij dan aan een heel gewone straat, een woonstraat. Er was verkeer, maar dat was zo weinig en zo goedaardig, dat men elkaar in de straat ontmoette, dat men er op zomeravonden buiten ging zitten, dat een ambachtsman z’n zaakje op de stoep zette en voor de deur z’n bedrijf uitoefende. Kinderen speelden op straat. Om de groentekar vormde zich een soort huisvrouwensociëteit. Kortom naast een zeer beperkte verkeerstaak had de straat de veel belangrijker functie een ‘erf’ te zijn. De straat was ontmoetingsruimte.’
  • In Nederland werd in 1972 in het Van Abbemuseum in Eindhoven de herwaardering van de straat getoond in de tentoonstelling ‘De straat – vorm van samenleven’ Een veelomvattende tentoonstelling die naast de vormgevers (opdrachtgever en ontwerper) van straten ook de gebruikers ervan centraal wilde stellen. In 2016 werd hier een vervolg aan gegeven: de tentoonstelling Van wie is de straat? Hier waren verschillende visies op de straat – onze publieke ruimte – te zien. Wie maakt er gebruik van deze publieke ruimte? Wie beheert, wie controleert en wie misbruikt hem? Wie is de eigenaar en welke verantwoordelijkheden brengt dit eigendom met zich mee?
  • In die jaren zeventig verscheen het woonerf op twee totaal verschillende plekken in Nederland: in de heringerichte straten van Delft en in Emmerhout in Emmen. De initiatieven in Delft vloeiden voort uit een nostalgie naar wat op straat aan gemeenschappelijke activiteiten verloren was gegaan door de toegenomen verkeersdruk. De nieuwe woonwijken in Emmen pasten in de traditie van innovaties en revisies van de moderne stedenbouw. Deze voorbeelden geven aan dat het woonerf van meet af aan een ambivalent karakter had: enerzijds uitdrukking van vooruitgang, anderzijds heimwee naar wat door de moderniteit verloren is gegaan.
  • Een belangrijke reden om het woonerf te introduceren was de speelfunctie. Met het woonerf kan de straat weer speelruimte zijn om te rennen, hinkelen en te rolschaatsen. Het spelen op straat zou een positief effect hebben op de ontwikkeling van het kind. De argumenten voor kindvriendelijke straten kwamen overeen met de ideeën van Jane Jacobs. Het kind kan alleen leren met andere mensen om te gaan, om dingen na te maken en andere mensen na te doen als het speelgebied niet afgezonderd is, maar voor een groot deel ligt op het terrein van de volwassenen.
  • Hoewel het Nederlandse woonerf negatieve connotaties kent – zie Blog ‘Wonen in een Vinexwijk – Guilty Pleasure’ – laat bijvoorbeeld New York zich inspireren bij het herzien van de grip van Manhattan. Jonathan Cohn en Yunyue Chen beschrijven op Citylab hun gedachte-experiment voor de transformatie van het grid op Manhattan. ‘Our idea has two major precedents: the Dutch woonerf and the Barcelona superblock. The shared street or woonerf has a continuous, curbless, textured surface, and through these cues and others (such as signage), nudges car drivers to conform to the speed of pedestrians using the same space—approximately 6 miles per hour.’ Dit concept voor de herinrichting resulteert in een plan waarin verschillende blokken samengevoegd worden tot een Barcelonees superblock. De straten rondom de superblocks krijgen eenrichtingsverkeer, terwijl de woonstraten veranderen in shared space, waar lokaal verkeer stapvoets moet rijden. Doordat de auto wordt teruggedrongen, neemt de verblijfskwaliteit van de openbare ruimte toe. Het zijn geen baanbrekende oplossingen, maar het is wel leuk om te zien dat ons stedenbouwkundige gedachtengoed het tot in the Big Apple heeft geschopt.

Om terug te komen op de aanzet voor dit verhaal: Deze schets uit 2018 doet me enigszins denken aan een straatbeeld dat ik nu in deze Corona tijd zie. (Blog ‘150 centimeter samenleving’).

WAT NASLAG

  • Blokland, T., T. Schillemans & S. Verhagen (2005) Niet langer met de ruggen naar elkaar. Een advies over verbinden. Den Haag: RMO.
  • Blokland, Talja (2009). Oog voor elkaar. Veiligheidsbeleving en sociala controle in de grote stad. Amsterdam; Amsterdam University Press.
  • Pennen, T. van der (1998). ‘The neighbourhood: About Community and Social Integration’. In: G. Gumpert & S.J. Drucker (eds.), The Huddled Masses. Communication and immigration. Cresskill/New Jersey, Hampton Press, pp. 23-58.
  • Pennen, T. van der (1990). Wonen in een oude stadswijk (2 delen). Rotterdam/Leiden, gemeente Rotterdam (DS & VH)/Rijksuniversiteit Leiden/ROV.
  • Pennen, T. van der (2007) Emmen Revisited. Een intensief vernieuwingsproces in drie wijken. Delft: TU/Onderzoeksinstituut OTB.
  • Publikatieburo Bouwkunde (2005). De stad van Niek de Boer : polemische beschouwingen over stad en regio. Delft, TUDelft.
  • Sanders, W. (1999), Easytowns Nederland. Rotterdam: Academie van Bouwkunst. Southworth, M. (2003), New Urbanism and the American Metropolis. Built Environment 29, nr.3, pp. 210-226
  • Sennett, R. (1970) The uses of disorder. Personal identity and city life. Londen: Allen Lane The Penguin Press.
  • Sennett, R. (1992) The fall of public man. New York en Londen: W.W. Norton & Company.
  • Zwaard, Joke v.d. (2010). Scenes in de copy corner. Van vluchtige ontmoetingen naar publieke vertrouwdheid. Amsterdam: SUN/Transcity.

3 antwoorden op “WONEN OP GEPASTE AFSTAND”

  1. Interessant artikel! Het woonerf blijf iets ambivalents houden. Enerzijds ruimte voor wandelaars, fietsers en kinderen en anderzijds de heilige koe toch toelaten tot de voordeur. Ik zie het ook in onze straat dagelijks gebeuren. Ouders op loungebanken voor het huis aan de witte wijn, terwijl de kinderen achter de geparkeerde auto’s de straat op schieten en dan komt de buurman van drie huizen verder de straat inscheuren (ondanks de drempels en de poppetjes met vlaggen) en mist de kinderen op een haar na. Mijn idee zou zijn: wees consequent en weer de auto helemaal uit de straat en maak meer hondenpoepvrije speelveldjes per buurt.

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *