DE JAREN 60 – 70
BEELDVORMING
In de beeldvorming belichaamt de Haagse Schilderswijk alles wat er mis kan zijn in een stadswijk. Vroeger was dat het geval en dat is tot op de dag van vandaag nog steeds zo. Arbeiderswijk, saneringswijk, stadsvernieuwingswijk, achterstandswijk, Vogelaarwijk, aandachtswijk, emancipatiewijk, allochtonenwijk, shariawijk, jihadwijk; de Schilderswijk in Den Haag heeft alle denkbare etiketten wel ongeveer opgeplakt gehad.
In deze blog wordt over deze wijk verhaald, niet meer dan in flarden. Het spitst zich toe op de wijk uit de jaren 60, waar mede door de stadsvernieuwing een ingrijpende sociale en fysieke verandering plaatsvond. In die tijd leerde ik de wijk beter kennen door mijn betrokkenheid bij de opkomende stadsvernieuwing. De Schilderswijk veranderde in dat tijdsgewricht van een witte arbeiderswijk naar een gekleurde wijk met meer dan honderd nationaliteiten. Over de wijk die toen verdween bestaat een nostalgische beeld, een volkswijk waar solidariteit en nabuurschap een hechte gemeenschap smeedden. De wijk die in verzet kwam tegen de grootstedelijke plannen die van buitenaf op hen afkwamen en die deze gemeenschap bedreigden en zouden doen afbreken. Deze blog is samengesteld uit de aantekeningen uit de stadsvernieuwing en die ik maakte bij het promotie-onderzoek van Diederik Klein Kranenburg in 2013. Hij reconstrueerde de buurtsamenleving vanaf de 2e wereldoorlog aan de hand van interviews met voormalige bewoners. Zijn verhaal over de wijk eindigt in 1985. De tijd waarin de stadsvernieuwing die wijk fysiek en sociaal aanzienlijk deed veranderen.
- Diederick Klein Kranenburg (2013). Samen voor ons eigen, de geschiedenis van een Nederlandse volksbuurt: de Haagse Schilderswijk 1920-1985. Hilversum: Uitgeverij Verloren.
EEN AFGESCHERMDE GEMEENSCHAP
Nemen we de Tweede Wereldoorlog als ijkpunt dan is te zien dat in zekere zin bewoners aansluiting zochten bij de wereld buiten de wijk. Voor hen was de wijk een springplank, maar voor de mensen die achterbleven werd de wijk een veilige thuishaven tegenover de buitenwereld. Die hadden het slecht met hun voor, dachten ze. Dat de wijk toen al zo’n slechte reputatie had, kwam doordat de bewoners met hun rug naar de samenleving gingen staan. Maar ook omdat mensen buiten de wijk niets met die arme, asociale Schilderswijkers te maken wilden hebben. Sociaal gezien zetten zowel de bewoners in de Schilderswijk als de mensen daarbuiten een denkbeeldig hek om de wijk. De wijk had parallelle beelden zoals van woonwagenkampen. Een gemeenschap met een eigen cultuur, eigen omgangsvormen en geborgenheid voor de bewoners. Dat is waarschijnlijk de reden dat de oude Schilderswijkers zo terugverlangen naar de tijd waarin alles volgens hen beter was. De ‘nieuwelingen’, de migranten die in de jaren 80 en 90 instroomden kregen de schuld van dat hun ‘eigenheid’ werd bedreigd.
EEN SCHETS UIT DE JAREN 60
GROET VAN EEN OUD SCHILDERSWIJKER
A. Wiercx vanuit zijn flat in Zoetermeer
‘In de straat noemde je iedereen destijds trouwens oom of tante. Ome Jaap had een melkzaak bij ons in de Jan de Baenstraat. Hij nam mij soms weleens mee op de paard en wagen als hij naar de stallen ging in de Frans Halsstraat, na eerst het lege fust in de Bockstraat te hebben gebracht. Als het paard eenmaal op weg was naar de stal ging ie als de brandweer, het waren afgekeurde renpaarden die Ome Jaap voor de kar had. Ook werd ik wel ‘Appie kim’ genoemd en ‘Appie hakkie’ in mijn voetbaltijd. Maar de meeste mensen kennen mij toch als Appie Willemsen, Jan de Baenstraat 46. Dat kwam zo: Willemsen was de achternaam van mijn moeder. Zij kreeg in 1943 een kindje en wie het kindje kreeg mocht het houden. Mijn echte vader heette van zijn achternaam Paans, dat is het enige dat ik van hem weet. Met mijn stiefvader en moeder woonde ik als kind in de Hobbemastraat, schuin tegenover loodgietersbedrijf Gebroeders Schleicher, twee broers die veel overeenkomst vertoonden met Ed en Willem Bever, prima vakmensen en met een gouden hart. We woonden boven hoeden- en pettenzaak Vloodorp, waar ook een winkel van was in de Boekhorststraat, naast de bioscoop Thalia. Maar het grootste gedeelte van mijn jeugd was ik bij opoe in de Jan de Baenstraat. Opoe zo heette dat toen en zij was een van de liefste vrouwen die ik in mijn leven ben tegengekomen. Negen kinderen en armoe en maar zien dat ze het einde van de week haalde met haar geld.’
Foto: Gemeente Archief.
‘MENSEN VAN GOEDE WIL’
Eind jaren zestig zond de KRO de tv-documentaire over de Schilderswijk ‘Mensen van goede wil’ uit die een indringend beeld gaf van het gezin Van ‘t Klooster (vader Rinus, moeder Bep en zeven kinderen), dat woonde in een krappe driekamerwoning in de Jan de Baenstraat. De woonomstandigheden waren bedroevend: geen privacy, geen douche, vochtige muren en ongedierte. De zeven kinderen sliepen in één kamer. Zodat, als er een ziek is, de anderen ook ziek werden. De woning zag er vervallen en rommelig uit, zo werd die in beeld gebracht, vooral het deel waar de kinderen sliepen. Hier waren bedden tegen elkaar aangeschoven. Ook op de school van de kinderen en bij de zuigelingenzorg was gefilmd. Een belangrijk deel van de documentaire bestond uit de gesprekken tussen Rinus, Bep zijn vrouw en de documentairemaker. Rinus was in 1969 32 jaar oud en werkte als chauffeur in de nachtdienst. Naast zijn nachtwerk maakte Rinus ’s middags van twee tot zes samen met zijn vrouw kantoren schoon. Rinus vertelde dat hij soms zo gek werd van de kleine ruimte, dat hij zich moest inhouden om niet zijn biezen te pakken en er vandoor te gaan: “Maar ja, wie pak je ermee? En wat gaan ze dan zeggen? Kijk, die vuile flikker, zo wordt er toch allemaal gerejeneerd, die neemt de luie lat, die viespeuk, laat de kinderen in de steek.” De kleine woning maakte het onontkoombaar dat alle zeven kinderen in dezelfde kamer moesten slapen en Rinus gaf daar het volgende commentaar op: “Kijk, je mot met elkaar leven, hè, een vent mot ook eens een keer een vrouw hebben, hè? Als je een kunstje wil flikken dan moet je, dan ken je die kinderen niet uit de achterkamer laten komen, ja, zo is het toch? Stel dat jij daar, he, ligt te wippen, bij wijze van spreken.” De documentaire eindigde ermee dat Rinus vertelde wat een betere woning voor hen zou betekenen: de kinderen een eigen kamer, een bankstel neerzetten en de jongens allemaal op hun eigen tijd naar bed, zodat ze elkaar niet meer wakker maakten. Maar dat leek vooralsnog een droombeeld. De documentaire leverde beelden op die typerend geacht werden voor een achterstandswijk in Nederland, zo was aangekondigd. Het was de opzet van de makers (Hans Koekoek) om te laten zien hoezeer de bewoners van een achterstandswijk beperkt werden door hun armzalige leefomstandigheden. De opdracht aan Koekoek luidde expliciet dat het moest gaan om een gezin dat ‘van goede wil’ was, maar gewoon niet vooruit kwam door het krot, waarin ze woonden.
NETTE ARMOEDE
Een deel van de medebewoners herkende zich niet in het gezin en de manier waarop Rinus hun leefsituatie verwoordde. De documentaire werd op zondagavond uitgezonden. Direct na de uitzending kwamen de eerste reacties los in de buurt. In de Jan de Baenstraat hingen mensen uit de ramen om hun schande kenbaar te maken. De volgende morgen was het in de straat in opgewonden toon het gesprek van de dag. De verontwaardiging betrof de vrouw die haar huishouden niet ‘netjes’ voerde, dat ze zich asociaal hadden gedragen en de ‘vuilbekkerij’ van Rinus. Wat deze documentaire en de woede hierover duidelijk maakte was dat een gedeelde achtergrond van armoede en beperkte huisvesting niet bij voorbaat eensgezindheid en solidariteit opriepen. Armoede, maar dat doen we wel netjes hier in de Schilderswijk.
Ruud (1947): ‘De huizen waren tochtig en vochtig. Nat, en lekkage was geen uitzondering. Toch waren het net kleine paleisjes. De mensen knapten veel zelf op. De houthandel en de kapitaalhandel hadden hier gouden tijden.’
Marga (1948). ‘Eén keer in de week ging ik de slagers langs voor afsnijdsels, zogenaamd voor de hond, maar mijn vader at het op, die vond het heerlijk. Dat waren de restjes van worsten en uierbrood, die vond ie ook zo heerlijk.’
Appie (1955). ‘Iedereen kon iedereen, en als je een gezin had die het minder had, dat de man was weggegaan of overleden, dan steunde je mekaar. Die kwam weer met een boodschappentas met boodschapjes: koffie, thee, suiker en melk, en die andere, die nam weer aardappelen en groente mee.’
Corrie (1954). ‘Je moest ook zeker niet zeuren over je problemen, want dat werd niet gewaardeerd: gewoon, flink zijn, doorgaan. Dat was die tijd. Dus dan ging je weer door. En dan ging je ook niet bellen van: buuf, red je het wel? Nee, ze moest doorgaan. Ja, ja, hij is dood, is erg, maar dat is al drie weken geleden, dus kom op.’
‘SAMEN MET ONS EIGEN’
In de Schilderswijk hanteerden de bewoners hun eigen regels. Wie zich daar niet aan hield, lag eruit. Desnoods met geweld. De bewoners die de regels wel volgden, konden hulp verwachten wanneer ze dat nodig hadden. De politie was voor bewoners niet een automatische bondgenoot en mensen die een straat inliepen waar ze niet thuishoorden, werden met wantrouwen bekeken of doodleuk weggestuurd. In deze periode ging het nog niet om islamitische enclaves, zoals deze vanaf de jaren 90 werden genoemd, maar om een autochtone volksbuurt met een sterk ‘eigen karakter’. Bewoners werden toen niet aangesproken als ze zich te uitdagend kleedden, maar wel als ze een te ‘nette baan’ hadden of anderszins te veel ‘kapsones’ hadden.
Bijna iedere straat in de Schilderswijk kende een groep beeldbepalende bewoners met een sterk lokaal netwerk van vrienden en familie. Zij vestigden hun autoriteit door de straat letterlijk over te nemen: ze beschouwden het als hun persoonlijke huiskamer waar iedereen zich aan hun regels moest houden. Deze regels verschilden enigszins per straat, maar er viel wel een patroon in te ontdekken. Centraal stond de norm om zoveel mogelijk afstand te houden van de wereld buiten de wijk. Daarom was het ook niet de bedoeling om langer op school te zitten dan strikt noodzakelijk. Het volgen van een vervolgopleiding kon een jongen immers tot een buitenbeentje in de straat maken, een positie die hij bijna niet meer kon kwijtraken. Ook het werk moest overeenkomen met dat van anderen in de straat, waarbij het niet de bedoeling was een baan ‘op kantoor’ na te streven of om op andere wijze te laten zien dat je probeerde ‘vooruit te komen’. Vooruitkomen stond immers gelijk aan afstand nemen van de eigen groep. Instituties die de buitenwereld representeerden, van kerk tot politie en vakbond, hadden in de wijk een slechte reputatie. De afkeer van de buitenwereld ging gepaard met een intensieve betrokkenheid binnen de straat. Men hield elkaar scherp in de gaten. De subcultuur in de Schilderswijk hield voor veel betrokkenen een belemmering in om ‘mee te doen’ met de wereld buiten de wijk. Immers, wie de eigen groep verraadde door wel aansluiting te zoeken bij de wereld buiten de straat, had het in de buurt niet makkelijk. Jongens die een vervolgopleiding volgden, gezinnen die geen onderdeel wilden zijn van het afgedwongen sociale contact, mannen die een avondopleiding volgden of bewoners die niet ‘plat Haags’ praatten: zij werden in het mildste geval een paria, in het ergste geval de straat uitgejaagd.
Een kijktip: de documentaire ‘Schilderswijk’ van Henk Raaff die gaat over stadsvernieuwing in de armste wijk van Den Haag. De Schilderswijk kampte met meerdere problemen, waaronder de integratie van mensen met een andere culturele achtergrond. Aan het woord komen de oude en nieuwe bewoners, ondernemers, duivenliefhebbers en wethouder Adri Duivesteijn. Uitgezonden op 5 december 1996.
EEN VERDER VERVOLG
De bevolkingssamenstelling veranderde verder: de autochtone volksbuurt werd een allochtone migrantenwijk. De Schilderswijk heeft een bevolking die voor meer dan 90 procent allochtoon is en uit 110 nationaliteiten bestaat. In de jaren zestig en zeventig was de islam vreemd aan de bewoners van de wijk. Er wordt in 2013 gesproken over een Sharia-driehoek na een publicatie in dagblad Trouw en die als zodanig landelijk bekendheid kreeg. Drie straten zouden worden gedomineerd door strenggelovige mannen die niet alleen achter hun eigen voordeur of in de moskee hun overtuiging uitdragen, maar ook op straat. Vrouwen die niet naar hun normen zijn gekleed, zouden worden beschimpt en de buurt uit worden gekeken. De rapportage in Trouw geeft aan dat de Schilderswijk (nog steeds) een plek is waar een deel van de bewoners een eigen normen- en waardenpatroon kent, dat richtinggevend is voor gedrag in het openbaar gebied of zelfs dwangmatig kan zijn voor buurtgenoten. Net als vroeger voelen deze bewoners geen noodzaak om de gangbare gedragsregels in Den Haag en daarbuiten na te volgen. Diederik Klein Kranenburg stelt in een interview met de Volkskrant: ‘Veel inwoners staan nog steeds met de rug naar de samenleving. Een ‘geuzenmentaliteit’ van als jullie ons niet mogen, dan kruipen we wel elkaar toe.(…) En zo blijft een Schilderswijker aan de onderkant zitten.’
- Volkskrant. Bart Dirks, 26 november 2013.
Nu is het artikel in Trouw heus wel ergens op gebaseerd, maar de loop die de beeldvorming vervolgens nam, kwam ook steeds verder af te staan van de werkelijkheid. Alsof er inmiddels een no-go area voor oorspronkelijke Nederlanders zou zijn ontstaan. In de beeldvorming over de Schilderswijk wordt zo langzamerhand het gegeven dat de wijk een heel andere bevolking kent dan vroeger, automatisch gekoppeld aan het idee dat het er niet pluis is.
Als die diversiteit aan de bevolkingssamenstelling wordt gekoppeld aan de cijfers, is het een wonder dat het nog zo goed gaat in deze buurt. Dat moet ook gezegd worden. Ondanks het feit dat zoveel mensen, met zoveel culturen, opeengepakt wonen in het armste stukje Nederland, is de Schilderswijk een bruisende wijk waar zonder noemenswaardige incidenten de meeste bewoners proberen een volgende sport op de economische ladder te bereiken. Het aantal zelforganisaties is enorm, ook het aantal vrijwilligers dat zich onbezoldigd inzet voor een ander. Diederick: ‘Het slechte imago is hardnekkig én onterecht. Als ik door de Schilderswijk wandel, valt het me altijd op hoe rustig en mooi deze buurt oogt.’
- Simon Franke, Linneke Overaat & Arnold Reijndorp (2014). Plekken van betekenis in de Schilderswijk. Publiek domein als strategie. Amsterdam, Trancity ‘Valiz’.
Met de opmerking van Diederick in mijn achterhoofd keerde ik onlangs ook terug naar de wijk waar ik eens mijn wetenschappelijke loopbaan begon.
Mooi beeld van een boeiende wijk.