VAN DE BOEKENPLANK (11)
In 1977 was er in Boymans van Beuningen de tentoonstelling ‘De Fiets’. Daar werd de fiets in al zijn hoedanigheden getoond. De fiets die zo bij het straatbeeld hoort.
- PIET MOESKOPS
Naast de catalogus, tussen wat sportboeken, vind ik een schriftje. Op het etiket staat mijn naam in een wat stijf schoonschrift. Het is met een kroontjespen geschreven. Niet zozeer een dagboekje, hoewel ik wel wat uitslagen van voetbal wedstrijdjes (fredikeetjes) vind. De partijtjes die we met vriendjes uit de vijfde klas op de vrije woensdagmiddag in het Zuiderpark speelden. Het schriftje is volgeschreven met ‘ontdekkingen’. Waarschijnlijk overgeschreven uit een schoolboekje of boekje uit de jeugdbibliotheek. Zo weet ik nu weer hoe het zout in Boekelo werd gewonnen. Naast de dwarsdoorsnede van het ondergrondse buizenstelsel had ik een pak Jozo zout geschetst. Ik blader door en zie een plaatje ingeplakt van een wielrenner. Die moet ik dubbel gehad hebben voor de plakboeken van de sportboeken van Blue Band margarine en deze dan maar in het schriftje geplakt: Piet Moeskops. Mijn vader (1913 – 1998) noemde zo nu en dan zijn naam, deze legendarische wielrenner van ver voor de tweede wereldoorlog. Hij was een held uit zijn jongensjaren.
- IN GESPREK MET WIM WILLEMS
‘Piet Moeskops (1893-1964) was eigenlijk geen Hagenaar of Hagenees. Hij werd als zoon van de koddebeier (een soort jachtopziener) van Ockenburgh geboren in Loosduinen, dat tot 1923 een zelfstandige gemeente was. Na zijn lagere schooltijd fietste Piet samen met poelier Van der Zijden de Haagse markten langs om kippen te verkopen. Fietsen zat hem in het bloed. Als negentienjarige verscheen hij voor het eerst op de Scheveningse wielerbaan, met een zak kippen over zijn schouders. Zoals elke sport, was wielrennen in die tijd een elitesport en Moeskops werd dan ook ronduit uitgelachen. Maar hij liet, zoals dat heet, zijn benen spreken en won alles wat er te winnen was. Hij werd nationaal kampioen en zelfs verschillende keren wereldkampioen sprint. De laatste keer was in 1926 in Milaan, maar bij terugkomst op station Hollands Spoor keerde het publiek zich tegen hem. Wat was het geval? Een Italiaanse soigneur had hem, nadat hij tijdens de training zwaar ten val was gekomen, een kom warme melk met champagne en cocaïne gegeven. Een bondsofficial had vervolgens het gerucht verspreid dat Moeskops drugs had gebruikt en zo waren de rapen gaar. Het illustreert wederom dat de officiële wielerwereld weinig moest hebben van de eigenzinnige Loosduiner. Moeskops had als professional in de Verenigde Staten goed verdiend en kocht na het beëindigen van zijn carrière een aantal arbeidershuisjes in de Jacob Catsstraat voor de verhuur en werd ook eigenaar van een café.’
Dit portretje is afkomstig uit ‘Hagenezen die er mochten wezen’. Van in totaal 85 bekende en soms iets minder bekende Hagenaars zijn is biografisch portretten verschenen van de hand van Wim Willems, hoogleraar Sociale Geschiedenis, Jan-Hendrik Bakker, filosoof, Herman Rosenberg, historicus en Pieter van den Broeke, journalist. Het boek is verschenen bij uitgeverij De Nieuwe Haagsche (2016).
Ik wist dat hij op de Loosduinseweg woonde, de weg naar het centrum van Den Haag. Op een woensdagmiddag reed ik op mijn jongensfiets – het stuur omgekeerd, dan leek het een beetje op een racestuur – langs zijn huis en zocht naar de deur met het nummer 619. Dat adres had ik in mijn schriftje geschreven. Op de terugweg stopte ik bij de winkel van Bontekoe eveneens aan de Loosduinseweg, t.o. bioscoop Capitool. Daar moet in die tijd Kees van Kooten ook voor de etalage gestaan hebben. Althans dat las ik in een van zijn verhalen. Ik meen dat hij zijn teleurstelling beschreef dat zijn vader op een degelijk gemoffeld fietsje een aantal blokken op de pedalen ‘op de groei’ had gemonteerd. Hij kon daar niet blij mee zijn.
‘ … ik ben de deur al uit en trap in een waas van tranen naar de Loosduinseweg, naar de Racefietsenwinkel van oud-renner Gerrit Bontekoe, waar het op zomeravonden een hijgend komen en gaan is van jongens die, met aan elke kant een balletje op hun stang zittend, over hun sturen hangen en centimeter voor centimeter de etalage spellen; zeker zes hele racefietsen staan er en hangen en losse sturen suizen door de winkel en bandjes, wielen, die handremmen zijn van Weinmann, dat zijn de beste, alle kleuren petjes en stuurlint, net als Campiono-dérailleurs, toeclips, nee Campari heten ze en bidons en truitjes en dan nog, schots en scheef daartussendoor, ingelijste fotoos van de renners uit de Nederlandse Tourploeg, met schuin rechtsonder hun hanepoten: Thijs en Adri Roks, Faanhof, Hein van Breenen, die kon zingen. Op de stoep voor de etalage draaiden de jongens kringetjes. Ze moesten allang naar huis, hun gewone fiets het portiek op dragen, maar steeds opnieuw teruggezogen; wijdbeens op hun stang zittend rijden ze een rondje over het trottoir en beginnen weer van voren af aan’. |
De fiets werd in veel gevallen ‘op de groei’ gekocht, een tijdje houten blokken op de trappers. Beeld: Plusonline.
- ‘TIKKELTJES’ FIETS
Een leeg Erdal schoenenpoetsdoosje werd met een in slierten geknipte oude binnenband omwikkeld. Een wasknijper werd dan uit elkaar gehaald en de houtjes werden tussen de binnenband en het doosje vastgeklemd. En dan op de fiets gebonden, zodat de houtjes in de spaken staken en zo’n lekker ratelend geluid maakten Met een touwtje aan het stuur kon je de ratel wat omhoog trekken. Een stevig kartonnetje, een bierviltje of oude speelkaarten maakten ook zo’n heerlijk geluid. Sommige kinderen noemden dat ‘klepperen’. Voor mij deed het geluid denken aan een ’tikkeltjes’ fiets. Een fiets met een Sturmey Arche versnelling en handremmen. Een onbereikbare droom. Voorlopig moest ik het doen met het gemoffelde jongensfietsje met terugtrapremmen, huisvlijt van mijn vader.
Eén antwoord op “ACHTERWERK IN DE KAST – fietsfragmenten”