GROETEN UIT DEN HAAG – fredikeetje?

De tijd voor en na school werd voor jaren bijna volledig ingevuld met een bal, in alle maten en vormen. Een samengebald propje zilverpapier, een pluizig tennisballetje, een heuse lederen bal of een lekke vollybal.

EEN – TWEETJE ?

Het was zo’n 10 minuten lopen naar school, als je gewoon doorliep. We deden daar langer over, mij tweelingbroertje en ik. Op een dag namen we een tennisbal mee. In de Fahrenheitstraat en de Weimarstraat, de route naar school, waren geen voortuintjes. De voordeuren grensden aan de stoep. ’n Een – tweetje? Dan schopte een van ons het baletje schuin voorwaarts tegen een muurtjes onder een raam. De ander versnelde de pas en hield het terugstuitende balletje tegen voordat deze over de stoeprand rolde. Het mooiste was om het balletje direct schuin voorwaarts tegen een volgend muurtje te plaatsen. Met de buitenkant van de wreef verliep het ‘een-tweetje’ soepel. Hoe langer we het volhielden, hoe beter. Mis ging het als de bal over de straat rolde, dan moest er ingegooid worden of als de bal een voordeur raakte waardoor deze uit de ban raakte. Het ritme was weg, de bal moest stilgelegd worden om opnieuw een ‘een-tweetje’ in te zetten. Eens verdween de tennisbal in de gaten van een put en we kwamen erg te laat op school.l

OM DE VIJFJE ?

Op de blinde muur aan de overkant van de straat was met wit krijt een doel getekend. ‘Om de vijfje ?’ Dan was om beurten een van ons keeper. Van alle kanten en hoeken werd er door de ander op hem geschoten. Vijf doelpunten en dan werd er van positie gewisseld. Het was een verdienste als je zo snel mogelijk de vijf punten had gescoord of zo lang mogelijk de tijd wist te rekken door allerlei onmogelijke reddingen te verrichten.

Meestal zat Tante Jannie in de erker van haar etagewoning en keek zo’n hele dag naar het leven dat op straat aan haar voorbijging. In alle vroegte had ze haar huishouden op orde gebracht. De aardappels voor het avondeten stonden in het water, het gas hoefde slechts te worden aangestoken. Kwam ik van school dan keek ik op naar boven en ze zwaaide. Speelden we voetbal tegen de blinde muur aan de overkant van de straat, dan wisten we ons altijd verzekerd van publiek.

TWEE OM TWEETJE ?

Op het einde van de straat, voor de statige ingang van het kantoorgebouw van het Rode Kruis, was een ander dagelijks trapveldje. Afgeschoten met een laag hekje wisten we aan beide kanten een doel te vinden. ‘Een twee om tweetje ?’ Dan speelden we tegen elkaar en ons team werd aangevuld met nu eens ons jongere broertje Hans of met ons buurjongetje Jan. Na een wat onbesuisde actie stuiterde de bal dan over het drukke kruispunt van de Fahrenheitstraat, de Edisonstraat en de Laan van Meerdervoort. In het avondspitsuur regelde een agent het verkeer, dikke stromen fietsers die van kantoor huiswaarts keerden. Maar dit was een aardige ‘Juut’, hij schopte de bal altijd terug.

HEEN EN WEERTJE ?

Een lange smalle gang verbond het voorkamertje van onze etagewoning in de Fahrenheitstraat, het kabinetje, zoals we dat noemden, met de keuken. Op de vloer lag zeil met daarover heen een loper, strak gespannen met koperen roeden aan de beide einden van de gang. ‘Een heen en weertje ?’ De deurposten waren de doelpalen. Was de bal over de drempel van de keuken of van het kabinetje aan de andere kant, dan was er gescoord. Heen en weer ging het spel, pingelend vooruit met een flinke uithaal en dan snel terug naar het eigen doelgebied, om dat te verdedigen. De loper sleet snel en was hinderlijk met zijn vele oneffenheden. Vervangen werd deze niet, omdat er ‘geen beginnen aan was’, zo stelde mijn moeder, ‘met dat geraus van jullie’. De loper werd opgerold en opgeborgen en zo was de gang als een permanent trapveldje ingericht. 

SPEELWEIDE

In de hoogste klas van de lagere school was de speelweide in het Zuiderpark ons trapveldje. Een vriendje die daar aan de Hardewijkstraat woonde vroeg ons. Harry hield ons gedrag, vlijt, ijver, pingelen, strafschoppen nemen, indraaiende hoekschoppen bij en meer waar je als voetballer op beoordeeld kan worden. Hij had echte rapporten, zoals we die van school kenden, nagetekend in onze schriftjes, die we vooraf bij hem moesten inleveren. Weliswaar waren die rapporten met die andere vakken ingevuld, maar het ontbrak niet aan kanttekeningen van hem: ‘Ton heeft deze week goed zijn best gedaan, maar het penalty schieten zou beter moeten.’

FREDIKEETJE ?

We hadden ons echte voetbal gekregen, met een blik ledervet erbij. Mijn moeder: ‘lang gewacht en stil gezwegen/nooit verwacht en toch gekregen.’ Die lederen bal ging mee onder de snelbinders naar het Zuiderpark. We liepen met de bal langs de veldjes die door de hoopjes jassen door voetballertjes waren afgebakend. We spraken dan een paar jongens aan die wat heen en weer aan het drentelen waren. ‘Fredikeetje ?’ Zo werden de tegenstanders voor een partijtje uitgenodigd. Een spannend moment. We werden opgenomen en ingeschat, maar vooral werd de meegenomen bal beoordeeld, ingedrukt op spanning, wat nonchalant mee gestuiterd en omhooggehouden. Stilzwijgend werd dan door de partijen de afstand van het eigen doel, tussen de hoopjes doelpalen afgemeten, precies zeven flinke stappen. ‘Binnenkant paal is doelpunt’, ‘drie corners penalty’, ‘de vliegende kiep mag niet scoren’ en werden er vooraf vast meer regels afgesproken, ben ze vergeten.

In het 14 daags verschijnend krantje ‘De Haagse Tijden’ (7 juli 2020) komt de speelweide in het Zuiderpark in de slagschaduw van ADO ter sprake en het ‘Fredikeetje’ wordt terloops genoemd: ‘Vraag een échte Hagenees om een fredikeetje en hij vraagt jou om een bal.’ Die hadden mijn broertje en ik toen in de aanbieding, vandaar dat wij altijd wel een tegenstander troffen.

Kees van Kooten vertelt ook over de betekenis van de bal die toen rondging: ‘De hamvraag voor aanvang van ieder fredikeetje was dan ook: Met jullie bal of de onze?’ (NRC, 15 juli 1992). In dit artikel beschrijft hij dat de grilligheid en onvoorspelbaar van het voetbalspel niet zozeer te herleiden was tot het technisch onvermogen of de trainingsmethoden. Maar het lag aan de bal, wat zich uitdrukte in de ‘korfbal’uitslagen van de wedstrijden in dat tijdsgewricht. Het was een hele opgave om de bal rond en goed gevuld te krijgen. Zijn persoonlijke herinnering: ‘Het was de kunst om, na het terugtrekken van ons pompje, het ventiel ogenblikkelijk af te knijpen, dubbel te vouwen en met een elastiekje dicht te wikkelen. Dit lukte zelden zonder het gevreesde verlies van lucht en al helemaal niet wanneer je het gevecht met de bal in je eentje moest voeren. Om hem fatsoenlijk op te pompen had je dus assistentie nodig en voor het goed strak aan elkaar rijgen van de gapende lederen schede moest je ten minste met zijn drieën en een goede rijgpen zijn. Op de plek waar de dubbelgevouwen ventieltuit zich tegen de sluitveter verzette, vertoonde onze bal een langwerpige bult die er de schuld van was dat de baan van onze schoten tot op zekere hoogte altijd onvoorspelbaar bleef.’

Het was 1958. Johan Cruijff hield in die tijd in de straten van Betondorp, op het grasveldje tussen de huizen en onder de poortjes zijn balletjes omhoog. Wij kenden hem niet. Hij zou ongetwijfeld onze held zijn geweest. Onze ‘nick’ namen waren Coentje, Faas en Abe. Zo noemden we elkaar. Dit lijstje namen werden uitgebreid toen we op het Polygoonjournaal Brazilië in Zweden wereldkampioen zagen worden, met Didi, Vava, en Pele.

Het was 1994. Ik was op een wetenschappelijk congres in Manchester, georganiseerd door de plaatselijke universiteit. Die zwoele zomeravond zaten we met een gezelschap wat na te praten op het strak gemaaide groene gazon van een binnenterrein op de campus. Mijn Engelse collega kwam uit een hok met een leren bal, hield deze omhoog en vroeg het gezelschap ‘A friendly Game?’ Na zo’n 40 jaar meende ik te weten wat wij eertijds aan de rand van de speelweide in het Zuiderpark de tegenstander vroegen.

7 antwoorden op “GROETEN UIT DEN HAAG – fredikeetje?”

  1. Heerlijk stukje voor de voetbalminnende, En het mysterie van freedikeetje eindelijk opgelost. Ook dat dus uit Engeland.

    Doet mij denken aan wat Murat Isik omschrijft in zijn boek ‘Wees onzichtbaar’. Bij hem gingen de wedstrijden tussen de bewoners van de verschillende flats in de Bijlmer met ieder zijn eigen, ongrijpbare helden.

    Hadden jullie dat ook?

  2. Een foto van het Nederlands elftal uit die jaren hing aan de muur boven ons bed. Voor het slapen gaan somde ik de namen op van Coentje en die andere helden die op ons neerkeken. Maar toen we die beelden van de WK finale uit 1958 gezien hadden die zich in Stockholm afspeelde – werd ook een ezelsbruggetje voor het antwoord op de vraag ‘wat is de hoofdstad van Zweden? – werden Vava, Didi en als absolute favoriet Pele aan onze heldenlijstje toegevoegd. Onder de indruk was ik ook dat Pele. een man, huilde na de wedstrijd. Ongekend, als je blij was dan lachte je toch? Tranen waren voor verdriet.

  3. Prachtig stukje over het jeugdsentiment van het ‘Fredikeetje’ en wat een leuke jeugdfoto van jou en je tweelingbroertje. Wat een genot moet dat zijn geweest om te kunnen voetballen met je broer. Ik moest het op die leeftijd in mijn eentje doen achter de flat bij de garages en het mooiste was om de bal dan keihard tegen zo’n garagedeur te knallen. We hadden een boze bovenbuurman die dan prompt naar beneden kwam om de bal lek te steken, maar meestal was ik hem voor en verdween ik naar de andere kant. Daar gaf ik dan de voorzetten aan mijzelf op het (verboden te betreden) grasveld aan de voorkant van onze flat. Op een gegeven moment liep de situatie echt uit de hand toen de bovenbuurman (een oud-generaal) met een dubbelloopsgeweer de trap af kwam. Mijn moeder heeft toen net op tijd de politie gebeld en die hebben hem zijn ‘mannelijkheid’ toen ontnomen. Ik was daardoor trouwens ook mijn bal kwijt!

  4. Nooit kunnen bevatten waarom spelende kinderen overlast kunnen veroorzaken. Is een voetballend Bertje niet vertederend?

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *