- EEN CENTPRENT
Ze zijn zo mooi, die centprenten. Zoals ‘Het Kinderspel’ (ca. 1900) uit de collectie van de KB. Een afdruk hiervan heb ik in het overzichtswerk van de architect Aldo van Eyck (1999, Thoth uitgeverij) als bladwijzer gestoken. Niet toevallig bij de pagina’s die gaan over de speelplaatsen die hij ontwierp in binnensteden, waar vaak geen gepaste plek beschikbaar was, zoals in Amsterdam. Hij vulde diverse slooplocaties daarmee in.
Jacob Thijsseplein, 1949.
‘In 1947, the architect Aldo van Eyck built his first playground in Amsterdam, on the Bertelmanplein. Many hundreds more followed, in a spatial experiment that has (positively) marked the childhood of an entire generation. Though largely disappeared, defunct and forgotten today, these playgrounds represent one of the most emblematic of architectural interventions in a pivotal time: the shift from the top down organization of space by modernist functionalist architects, towards a bottom-up architecture that literally aimed to give space to the imagination’. (Published in Ana Mendez de Andés, ed., 2010. Urbanacción 07/09, La Casa Encendida, Madrid, pp. 25-39.
De speelplaatsen waren wonderbaarlijk omdat de toestellen eenvoudig waren: rekken om te klimmen, zowel rechthoekig als rond – als een iglo – , een zandbak en een groep van ronde betonnen blokken om over en weer te springen. Dingen dus die eigenlijk zelf niets zijn, die een invulling vragen en daarom de fantasie van de kinderen in beweging kan brengen. Op een glijbaan of schommel zit een kind stil: het toestel maakt de beweging. Van Eycks toestellen bewegen niet maar laten een kind bewegen met lenigheid en acrobatiek die het verzinnen kan. Genialiteit van de eenvoud?
*Lianne Lefaivre, Ingeborg de Roode (red.) ( 2002). Aldo van Eyck. De speelplaatsen en de stad. Stedelijk Museum Amsterdam/NAI Uitgevers Rotterdam.
‘Nog kort na de oorlog was er niet zo veel. Maar wat er was. was voldoende. Ik probeer me speelgoed te herinneren – speelgoed voor op straat. Het meest trots was ik op een vliegende hollander: een licht voertuig, eigenlijk niet meer dan een zadel op vier dunne wielen. Het werd voortbewogen door een hefboom heen en weer te bewegen, tussen de knieën , en gestuurd werd er met de voeten op de vooras. Je kon er grote snelheden mee bereiken. Ander goed speelgoed was de hoepel, een ijzeren ring die met een stokje werd aangedreven terwijl je er hard moest meerennen. Rustiger was het hinkelen, het op één been springend een met zand gevuld schoensmeerblikje over een figuur van genummerde vierkante velden vooruitschuiven.’ (Rudi Fuchs, in het voorwoord bij de bovengenoemde uitgave van de NAI Uitgevers.)
- VAN ALLE TIJDEN
Op de centprent spelen de kinderen o.a. met een pop, een bal, stokpaardjes of met een hoepel. Attributen die van alle tijden zijn. Zo zijn ze te herkennen op een schilderij van Pieter Breughel uit 1560.
- IN KORTE BROEK OF PLUSFOUR
Zo kijk ik naar een filmpje van spelende kinderen. Het zijn beelden van het Polygoonjournaal van net voor de 2e wereldoorlog. Jongens op de step, jongens met plusfours en gebreide debardeurs, die op een kluitje tegen een tennisballetje trappen, waar ‘bokkie’ wordt gesprongen, waar wordt getold. Ja, en voor mij ook zo herkenbaar in de jaren 50, toen voor mij na school de straat onze speeltuin werd. Bij het zien van de plusfour die veel van die jongetjes dragen, drollenvanger zoals wij die noemden, voel ik de kriebel op de kuiten van de door mijn oma gebreide wollen kniekousen.
- CAS OORTHUYS
Dan kan een andere favoriet van mij ook een plekje krijgen in deze blog. De fotograaf Cas Oorthuys, met zijn beelden van de spelende naoorlogse jeugd, leeftijdgenoten van mij.
Maar ach, heeft een iedere lezer van deze blog niet zijn beelden en herinneringen?
- MIJN STRAAT ALS SPEELTUIN
Met zelfgemaakt speelgoed speelden we urenlang op straat. Het onderstel van de in het gezin niet meer gebruikte kinderwagen werd gesloopt en met houten plankjes zo omgebouwd dat iedere jongen in de staat zijn racekar had. Deze werd zeepkist genoemd. Ik heb dat altijd een vreemd woord gevonden.
Zeepkist. 1950
- BORDJE TIK
Het naambord van onze straat op de blinde muur was het attribuut voor ‘bordje tik’. De buurtkinderen ervoor in een rijtje en om beurten was het proberen om met het tennisballetje het bordje te raken. ‘Raak! ‘… en dan wegrennen naar de eerste lantarenpaal verderop, achtervolgd door de volgende uit het rijtje die zo snel mogelijk het balletje had opgeraapt om de wegrenner af te werpen. Om de lantarenpaal heen terug naar de wachtenden. ‘Buut vrij!’
Verstoppertje speelden we in de vele Haagse portieken in onze straat, klimmen was het in de lantarenpalen, hinkelen en tollen op de stoep: hinkeltijd, tollentijd. Zo’n tijd was er opeens, onaangekondigd.
Bij ‘Stoepranden’ was het in mijn herinnering altijd zomer. Onze stoepen grensden direct aan de straat, nog wel waar auto’s nog niet bumper aan bumper stonden. De straat kreeg wel een ander modern uiterlijk. De straatsteentjes werden vervangen door asfalt.
- ASFALT
foto: Gemeente Archief Den Haag.
Een foto uit 1952 van de Fahrenheitstraat laat zien dat er asfaltwerkzaamheden plaatsvonden. Ik denk de geur van asfalt nog te ruiken en het stampen van de wals te horen. Ons vertrouwde straatbeeld was opengebroken. De zwarte stoeptegels in de wybertjes drop vorm en de straatstenen waren op onordelijke stapels gegooid. De onafzienbare zandbak die de straat nu was gaf geen bittere gevoelens. Het meeste plezier hadden wij, de kinderen uit de straat, als de mannen de werkdag erop hadden zitten en met de fietsen huiswaarts waren gekeerd. Dan werd deze zandbak ons domein en maakten we met onze schepjes heuvels en kuilen, kastelen door de losse stenen op te stapelen. In mijn herinnering heeft het lang geduurd voordat deze zandbak werd afgedekt met die asfaltlaag. Het rolschaatsen ging vanaf toen veel beter.
En niet te vergeten de spelletjes in de winter: een sneeuwpop maken, sleeën, schaatsen en een goed sneeuwballengevecht.
Zeker Jan Jacob. En dan kregen we, als de winter lang aanhield, ijsvrij. Dat gaf het spelen op het ijs en in de sneeuw iets extra’s. Net zoiets als ‘schoolziek’, een extra ongeplande vrije dag.
Ja, ‘schossie trappen’ op de Broeksloot in Voorburg. Het was de kunst om via de ijsschotsen snel lopend de overkant te halen. In het begin deed ik er ook aan mee, maar bij het zien van een jongen die onder het ijs terecht kwam en met de ambulance werd afgevoerd, ben ik er toch maar mee gestopt