DE RIJNSBURGERWEG 28
“De weg tussen Leiden en Oegstgeest, waaraan zowel ons huis lag als dat van grootvader, was breed met z’n dubbel tramspoor, z’n fietspaden en trottoirs. Hij was overladen rijk aan opspringend en neerhangend groen in alle schakeringen: bomen, oprijlanen, heggen, voortuinen en weiden omzoomden hem. En hij was de hele dag vol afwisselend leven. Behalve bruisend verkeer in beide richtingen waren er de roepende venters en op vrijdagen de boeren die met gele wandelstokken hun strompelende koeien- of schapentransporten hardhandig en schreeuwend bijeenhielden. Op zwoele zomerzonavonden passeerden bellende ijscowagens en trok een eindeloze stroom vermoeide fietsers voorbij in de richting van de stad, wonderlijk uitgedost en roodverbrand terugkerend van het Katwijkse strand.”
F.B. Hotz (1922 – 2000). Uit: Geluk kun je alleen schilderen / Aleid Truijens
Een studiegenote had me gewezen op de leeggekomen zolderkamer in het statige pand aan de Leidse Rijnsburgerweg 28. Het is 1972. Ze introduceerde me als nieuwe huurder bij de hospita Mevrouw Keijzer. We werden verondersteld om in het weekeinde niet op onze zolderkamers te zijn. Ook was het taboe om na middernacht bezoek te hebben. Met de vuile was gingen we op de vrijdagnamiddag naar onze ouderlijk huizen terug. Ik naar Den Haag, om op maandagmorgen de steile zoldertrap weer op te stommelen. De schone was uit de tas werd dan omgeruild voor de studieboeken. Als de deuren van onze kamertjes openstonden was wat meer zicht op de overloop met de butagasbrander, de koelkast en de wastafel met koud stromend water. Onze kamertjes waren afgeschoten van de overloop en gescheiden door een dun houten wandje met betengel en behang. Mijn eenpersoonsbed, een schrijftafeltje, drie opgestapelde groentekistjes voor de boeken en de gaskachel, vulden mijn kamer. Er vloog een vogeltje rond, Klaasje had ik hem genoemd, die me ’s morgens wakker pikte om zijn bakje met zaadjes te vullen. In de loop van de tijd nam een televisietoestel een groot deel van het nog vrije vloeroppervlakte in, op de gevlochten rieten matjes. Met een kamerantenne kon bij helder weer en door voorzichtig draaien, een van de twee Nederlandse zenders ontvangen worden. Op het toestel kreeg de bandrecorder zijn plek. Muziek van Leonard Cohen, van Pink Floyd en van Jacques Brel werd afgespoeld, maar bijna fluisterend. Het was nogal gehorig en ik moest moeite doen om bij visite de gesprekken bij Hanne niet te hoeven volgen. In mijn groentekistjes stonden naast de studieboeken de trilogie van Sartre ‘Chemin de la Liberte’.
Op mijn Franse boekenlijstje van de middelbare school had ik ‘Les yeux sont faits’ van Sartre staan, een speciale leerlingen uitgave. Het was geen eendagsvlieg voor mij. Ik las meer van zijn werk dat dikker was dan deze novelle. De trilogie ‘Les Chemins de la Liberte’, wel in de Nederlandse vertaling, gaf richting aan mijn zoektocht naar de volwassenheid. Het existentialisme had ik als een levensmoto vertaald in de zin om bewust te zijn van het alledaagse, te genieten van een kopje koffie dat is ingeschonken. Zo interpreteerde ik het existentialisme en de vraag blijft of ik dat wel juist had vertaald, maar dit motto vormde me wel.
Aan de andere kant van de overloop stond een klein kamertje nog lang onverhuurd leeg. De zoon des huizen, redacteur bij het popblad ‘Muziek Expres’, had daar eens een opname studio ingericht. Het verhaal ging dat hier geluidsbanden werden opgenomen voor de piratenzender Radio Noordzee. De attributen waren nog te herkennen. De houten wandjes van dit kamertje waren met extra eierdozen behangen voor de geluidsisolatie. Een houten plank was bevestigd met een ingezaagd profiel waar eens de opname apparatuur zijn plaats had in dit ontruimde kamertje. Mede dit maakte deze zolderruimte spannend.
Mijn uitzicht vanuit mijn zolderraampje waren de daken van de huizen aan de overkant en drong het altijd hoorbare geluid van de lijnbussen hier door. In de vroege morgen reden ze naar hun bestemmingen in de regio vanuit de NZH garage aan de overkant . Ik kon staande op een stoel voorovergebogen uit het zolderraampje een deel van het trottoir beneden zien. Bekenden die hadden aangebeld stapten wat terug en konden me zo zien. Om de trappen niet te hoeven afstommelen om voor hen de voordeur te openen, gooide ik de voordeur sleutels naar ze toe.
Mijn zoldergenote vertrok naar een studentenkamer in het complex aan het Piet Paaltjespad en tipte een voormalig dorpsgenoot van haar. Het is gek dat ik nu niet zo gauw op zijn naam kan komen. We woonden toch een hele poos samen op die zolder aan de Rijnsburgerweg. ik zie zijn contouren nog wel voor me en zal zijn nasale enigszins zeurderige stemgeluid nog wel herkennen. Hij kwam uit Waddinxveen, zoon van een streng gereformeerde aardappelboer en hij studeerde sociologie. Wim heette hij, Wim Koetsier schiet me nu te binnen. Een aantal keer in de week aten we samen aan mijn werktafel, die ik van vloerdelen had gemaakt. Een sombere houtskool tekening van Van Gogh van een laan met populieren in het Brabantse land moet toen opgeprikt zijn geweest aan het dunne betengel wandje dat onze ruimten scheidde. Het merendeel van de gesprekken ging over de klassiekers van de sociologie, waarbij Marx zeker niet onvermeld bleef. In college stijl gingen zijn leerstukken over de tafel. Ik luisterde, niet aandachtig, naar zijn preken. Om beurten kookten we en deden daarvoor onze boodschappen in de supermarkt aan de andere kant van het Leidse station. De kortste weg daar naar toe was om door het station te gaan. Op de trappen van de vooringang en bij slecht weer in de hal, posten aanhangers van de Moon beweging, herkenbaar aan hun witte overslagen met gele opdruk. Ze stapten af op de stroom reizigers en deelden met een stralend gemaakte glimlach hun foldertjes uit. Als we met onze boodschappen terug op de zolder waren, grapten we om hun pogingen ons aan te klampen. Ik verloor hem uit het oog toen ik zelf naar een betere kamer aan de Oude Vest verhuisde.
Jaren later kwam ik in Vrij Nederland een afbeelding tegen van het huis waar hij zijn wooncarrière had voortgezet. Op de treden van een villa keek hij breed glimlachend in de camera. Ik was geschokt toen ik las waar hij daar voor stond. Hij was de plaatsvervanger in Nederland van de Koreaanse sekte leider Moon. Hij was zo dicht bij mij aanwezig geweest. Beangstigend.
Eens was ik in zijn ouderlijk huis in Waddinxveen om zijn Puch, mijn jongensdroom, daar op te halen. Ik werd door zijn moeder ontvangen in een steriele keuken. De dagelijkse schoonmaakbeurt was zo herkenbaar op de spiegelende zwart-witte vloertegels. Aan de grote keukentafel lag op mijn schoteltje van het koffiekopje een zandkoekje met een noot. De envelop met het afgesproken bedrag voor de Puch, die Wim toch niet meer gebruikte, had ik op de tafel gelegd. Zij was voor mij een levend beeld van de vrouwen die op zondagmiddag met hun uniforme mantelpakjes en hoedjes naar de reformistische dienst snelden. Van onze hospita mocht ik de brommer in de schuur in de achtertuin zetten. Het schuurtje was bereikbaar via een vreemd lopende brandgang achterlangs de andere statige huizen aan de Rijnsburgerweg. Een sloot schermde het aangrenzende terrein van het Academisch ziekenhuis af. De achterkant van die huizenrij deed me sterk denken aan een jeugdboek, Toms nachtelijke avontuur.
Op zijn logeeradres op het Engelse platteland lag achter het huis een andere wereld, die op middernacht verscheen. Nadat de 12 slagen van de staande klok in de grote hal hadden geklonken stapte Tom via een doorgang in de achtertuin die wereld binnen. In de vroege morgen kroop hij terug in bed en in de dagelijkse werkelijkheid. In de nacht ontmoette hij zijn grote liefde. Als de nacht voorbij was, bleef zij daar achter. Eens had ik dat jongensboek van mijn zakgeld had gekocht. Dit prisma pocketboekje had lang op het rode ijzeren plankje van het Tomado rekje gestaan, dat op mijn slaapkamer in mijn ouderlijk huis boven mijn bed hing. Op de Rijnsburgerweg had ik het een plekje gegeven in mijn groentekistje. Ik zal het boekje binnenkort hier thuis weer eens uit de boekenkast te voorschijn halen.
De helm was nog niet verplicht. De Puch nog ongestript in z’n originele uitvoering.
- VOETNOTEN
- Vanwege de toenemende dreiging van een geallieerde invasie neemt de Duitse bezetter in de loop van 1944 ook in het gebied achter de kust steeds meer maatregelen. De Rijnsburgerweg is een van de wegen waar versperringen worden aangebracht. De Leidse winkelier Han de Wilde noteert op 2 april in zijn dagboek: ’Wegen worden met asperges en prikkeldraad tot op een kleine doorgang na versperd (o.a. Rijnsburgerweg bij Posthof).’ De Posthof was een uitspanning die tot 1926 aan de Rijnsburgerweg lag bij de Poelbrug. De naam ging daarna over op een – alweer verdwenen – koffietentje en een woonhuis. De bushalte heet nog steeds zo.
- De kern van Moon’s politieke filosofie is het anti-communisme, want het communisme is voor Moon zo ongeveer de aardse belichaming van Satan. Moon zelf is geboren in Noord-Korea maar is opgegroeid in Zuid-Korea, vandaar. En natuurlijk is in de strijd tegen Satan veel geoorloofd, vandaar dat er op grote schaal wordt samengewerkt met nogal wat extreem-rechtse organisaties over heel de wereld, maar ook in Nederland. Zo schrijft Vrij Nederland (18 september 1993) dat de Nederlandse Centrum Democraten (CD) proberen overheidsgelden, bestemd voor Oost-Europa, in eigen kas te laten vloeien. Hiervoor werkt de CD samen met de Poolse sectie van de Professors World Academy, die nauw aan de Moonsekte is gelieerd. En er zijn nog een paar verbindingen tussen de CD en de Moonsekte: Wim Koetsier, in de jaren tachtig secretaris van de Verennigingskerk en hoofdredacteur van Doorbraak, het blad van de Moonsekte, is momenteel landelijk secretaris van de Centrum Democraten en eindredacteur van de partijbladen CD-Aktueel en CD-Info. Bovendien heeft hij een betaalde baan als fractie-medewerker van Hans Janmaat gekregen in ruil voor een gift van 20.000 gulden van de Verenigingskerk aan de CD (Elsevier, 10 maart 1990). Bron: Het maandblad Konfrontatie, dat van 1991 tot en met 1994 verscheen.
- Het existentialisme, een stroming waarin naast Sartre, Albert Camus literair een prominente rol speelden. Het existentialisme gaat uit van ieders eigen verantwoordelijkheid voor zichzelf en de wereld om zich heen. Die verantwoordelijkheid kan niet worden afgeschoven op anderen of externe omstandigheden, of religieuze of sociale conventies.
Een leuk tijdsbeeld. Ik had een huisgenoot die ook zo’n vogeltje had rondvliegen.