GROETEN UIT DEN HAAG – met de tram naar het strand

Op het kruispunt van de Fahrenheitstraat, Edisonstraat en de Laan van Meerdervoort was de halte van tramlijn 12, die kwam van het Hollands Spoor en ging naar het eindpunt in Duindorp.

  • ‘EINDE LIJN 12’ betekende voor ons een dagje naar het strand. Toeristen spraken over het ‘stille’ strand van Scheveningen. Het eindpunt konden we vanaf ons huis makkelijk lopend of met onze fietsjes bereiken. Maar zo af en toe stapten we met het hele gezin bij de halte van lijn 12 op met een grote boodschappentas, gevuld met baddoeken, de zwembroeken, schepjes, vormpjes, emmertjes, de boterhammen en een beugelfles met aangelengde Ranja limonade. Op de bodem van de tram tussen de zwart rubberen ribbels lag het zand dat eerdere badgasten op hun terugtocht hadden achtergelaten.

Vanaf het eindpunt was het een klein stukje duin over en dan al hollend en buitelend het strand op. Binnen een tel waren de schoenen zwaar van het zand. Het zand kleefde aan je handen waarmee je later het brood met het heerlijk smakende gebakken ei in je mond stopte. Beleg en brood dat niet alledaags smaakte. Het geknars van die korrels tussen je kiezen hoorde erbij, dat je wegspoelde met de limonade. Om beurten namen we een slok uit de beugelfles, het spuug van de ander eerst afvegend.

  • IN GESPREK MET WIM WILLEMS

‘Bij oostenwind zwom de jeugd voortdurend tegen de kwallen op, die met hun brandende tentakels door de zee zweefden. Als je zo’n gladjakker in aanraking kwam, kroop de jeuk over je lijf. De angst verdween pas wanneer ze op het strand aanspoelden en roerloos in het zand lagen. Dan werd er heel wat afgepeurd met stokjes om de doorzichtige holtedieren voorgoed onschadelijk te maken. ( … ) Wij liepen de branding in, droogden ons oppervlakkig af, speelden urenlang met naakte bovenlijfjes in het zand, om dan weer de zee in te rennen. Zo gleden we door de dagen van augustus, ook als de zon ons lijf tijdens de middaguren langzaam van kleur deed veranderen. Onze roze velletjes werden rood en na een paar dagen begon de huid los te laten. Hoeveel avonden hebben wij niet in bed doorgebracht, met boter op de rug en schouders om de pijn te verzachten? Al die doorwaakte nachten, omdat de vellen erbij hingen.’ 

  • ZOMERTRAM

Als het warme zomerweer een aantal dagen achtereen aanhield, stopte op de halte naar het strand een open tram. Het was de Zomertram waar Michiel van der Plas over dichtte.

Daar komt hij, zwaar van ouderdom,
statig en traag het hoekje om
van dromen en herinneringen;
hij belt: hij ziet me heus wel staan, 
zijn open wagen achteraan,
de zomertram naar Scheveningen. 

En kijk, ik ben weer onverwacht
een jongen van een jaar of acht,
en voel me rijk en hou van hem,
die feestelijke gele tram.

Daar rijdt hij, haastig voor zijn doen,
de stad uit onder ’t wuivend groen,
en ik stel me ongeduldig voor
dat ik ver weg de zee al hoor
als we de Parkstraat in gaan draaien;
maar bij de Frankenslag begint
er toch pas echt een koele wind
over de hoofden heen te waaien. 

Nu krijgt de wagen vleugels en
ik weet dat ik er bijna ben,
omdat de motor hoog gaat zingen.
En dan draait hij het Zeeplein op
met al zijn vlaggetjes in top,
de zomertram naar Scheveningen. 

Mijn vader heeft een wandelstok,
mijn moeder draagt een witte rok,
en ’t ezeltje waarop ik rijd
is aardig en neemt alle tijd.

Tussen de planken van de pier
zit er bij elke stap een kier,
waardoor je, of je wilt of niet,
beneden je de golven ziet,
die woest en groen elkaar begraven.

Een man met baard knipt mijn portret,
een zwart en krullend silhouet.
Een schuit gaat fluitend naar de haven. 
Het strand is vrolijk, licht en blij.

De dag gaat veel te vlug voorbij
in flitsen en in schitteringen.
En al die tijd, in ’t hemelblauw,
wacht boven in de verte trouw
de zomertram van Scheveningen. 

Ik zit weer op het glimmend hout.
De richelvloer ligt vol met goud
van ’t laatste afgeschudde zand,
en ‘k hou mijn schelpen in mijn hand.

Daar rijdt de tram weer naar de stad,
maar nu of hij geen haast meer had.
De avond komt, maar ’t is nog warm.
Mijn vader drukt mijn moeders arm,
en ‘k denk: zo moet het altijd blijven,
zo met die zeewind in ons haar,
zo zondags en zo bij elkaar,
wolkjes die met ons huistoe drijven. 

Op een balkon hier ver vandaan
moet nog een schepje van mij staan.
Zo gaan ze over, al die dingen:
een vader met een wandelstok,
een moeder met een witte rok,
de zomertram naar Scheveningen.


  • VOETNOOT

MARTIN PARR


4 antwoorden op “GROETEN UIT DEN HAAG – met de tram naar het strand”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *