IN STATEMENTS
- “In de jaren 60 werd de afgeleefde structuur van de westerse maatschappij zwaar aangetast. Een van de hoogtepunten van de revolutionaire beweging staat bekend als de gebeurtenissen in mei ’68 in Parijs. Studenten bezetten de Sorbonne, auto’s werden in brand gestoken, et cetera. In Nederland hadden we al ruime ervaring met dergelijke sensatie, dankzij Provo, de rookbom bij de bruidstoet in de Raadhuisstraat, de happenings op het Spui, de rellen bij de Telegraaf. Ouderwetse revoluties waren het niet. Er zijn geen staatshoofden afgezet, er is niemand onthoofd. Wel hebben ze veranderingen veroorzaakt, in de hiërarchische en seksuele verhoudingen, de politiek, het spraakgebruik, de omgangsvormen.’ Uit de Column ‘Revoluties’ van H.J.A. Hofland. In: De Groene Amsterdammer 2 mei 2008.
- In de jaren zestig van de vorige eeuw maakte Nederland een radicale omwenteling door. In vrijwel alle sectoren van de samenleving namen mondige en kritische burgers het heft in eigen hand. De jaren zeventig vormen een unieke periode in de naoorlogse geschiedenis van ons land, een periode die wezenlijk verschilt van wat eraan voorafging en van wat erna kwam. Het was de bloeitijd van actiegroepen, politieke organisaties, solidariteitscomités, basisbewegingen, bedrijfsorganisaties, overlegorganen, buurtcomités en praatgroepen. Vrijheid en verantwoordelijkheid gingen hand in hand. De zorg om het eigen ik viel samen met de zorg om de gemeenschap. Nederland was in de jaren zeventig een morele proeftuin waarin burgers met vallen en opstaan op zoek gingen naar de optimale balans tussen de grootst mogelijke vrijheid en het grootst mogelijke engagement.
- Zo was de tegencultuur ook zichtbaar opgenomen in het straatbeeld: “Men onderscheidde zich door het dragen van leren jasjes, ribfluwelen broeken, spijkerpakken en het opzettelijk niet dragen van een stropdas. De sindsdien geheel gebruikelijk geworden broek in de vrouwenkleding was aanvankelijk een cultureel symbool van vernieuwing. Dit alles op een nieuwe muziek en wereldwijd gezongen songs.” (Schuyt, K. & E. Taverne (2000). 1950. Welvaart in zwart-wit. Den Haag, Sdu Uitgevers. pp. 402.
Twiggy (World Press) Ed van der Elske
- Op het beeld van de jaren zestig zoals dat in ons collectieve geheugen een plek heeft gekregen worden vaak grote woorden geplakt. Tijdgeest. Generatiestrijd. Secularisatie. Seksuele revolutie. De Rooy neemt geen genoegen met die etiketten. Hij schreef een boek. In zijn boek geeft hij een handzame samenvatting van het tijdvak. Internationaal waren er twee hoogtepunten: de Parijse protesten van ‘mei 1968’, met onder meer de bezetting van de Sorbonne. En de Woodstock Music & Art Fair, een jaar later in de VS, waar Jimi Hendrix zijn geheel eigen versie van het Amerikaanse volkslied speelde. Beide evenementen kregen een Nederlandse pendant: de bezetting van het Maagdenhuis (het bestuurlijke centrum van de Universiteit van Amsterdam) en het Holland Pop Festival in Kralingen. En dan schrijft De Rooy: ‘Dit beeld van „the sixties” dat zich in de collectieve herinnering heeft gevestigd, is in het decennium zelf ontworpen. Van het begin af aan was het een constructie die in hoofdzaak door twee groepen werd opgetrokken: actievoerende rebellen en nieuwe, zelfbewuste journalisten.’ Journalisten zagen het niet langer als hun taak onpersoonlijk verslag te doen van gebeurtenissen, schrijft De Rooy. Ze wilden de bestaande verhoudingen kritisch beoordelen en tekortkomingen onthullen. De ‘rebellen’ van Provo wentelden zich in de media-aandacht, al bestond de kerngroep van deze protestbeweging uit niet meer dan een stuk of tien mensen. ‘De aandacht die de rebellen kregen, stijfde hen in hun zelfoverschatting, zoals omgekeerd de journalisten hun nieuwe veroverde status konden etaleren door vrijwel elke uiting van de rebellen serieus te nemen.’
- Duin, R. van (1967). Provo. De geschiedenis van de provotarische beweging 1965-1967. Amsterdam; Meulenhof.
- Hofland. H.J.A. (1972). Tegels lichten. Of ware verhalen over de autoriteiten in het land van de voldongen feiten. Amsterdam: Contact.
- DEMOCRATISERING. De vanzelfsprekendheid van de gestandaardiseerde structuren van overleg en besluitvorming werd vanaf de jaren 60 kritisch tegen het licht gehouden. De traditionele maatschappelijke belangenorganisaties bleken niet adequaat genoeg of te verouderd te zijn om aan de belangen van zich emanciperende groepen gehoor te geven of recht te doen. In de geest van die tijd eisten ze om nieuwe overlegvormen die vooral lagen in directe of basis democratie. De parlementaire democratie werd niet volledig vertrouwd en daarom bekritiseerd. Buiten parlementaire acties die aanvankelijk repressie van de gezagdragers ondervonden, denk aan Provo en de Maagdenhuisbezetting, kregen gehoor en werden in bestaande politieke en culturele verbanden geïncorporeerd.
- NIEUWE SOCIALE BEWEGINGEN. Zo werden ze genoemd, nieuwe sociale bewegingen, deze veelheid aan aanzetten tot verandering, zoals de vredesactiviteiten, de antiautoritaire opvoeding, de studentenbeweging, provo, dolle mina en het kraken. Ze zijn producten, zo stelt Hanspeter Kriesi (1986), van een generatie, die in een bepaalde politieke en economische constellatie gevormd werd: de naoorlogse groeiperiode. Een stelling die hij uitsprak bij zijn intreerede als hoogleraar van het politiek gedrag van maatschappelijke collectiviteiten en collectief gedrag aan de Universiteit van Amsterdam. Hij deed een poging om de heterogeniteit van de sociale bewegingen in kaart te brengen en naar een gemeenschappelijk kader te zoeken. Langharig werkschuw tuig? Het ging in zijn visie om hoger opgeleiden, werkzaam in het maatschappelijk midden, om welzijns- en creatieve beroepsgroepen. Ze waren werkzaam in grote of minder grote organisaties van de overheid of van particuliere ondernemingen en verleenden niet-commerciële diensten aan klanten van deze organisaties, zoals: sociale werkers, leraren, artsen, journalisten in loondienst. Meer technisch georiënteerd waren het ingenieurs, informatica deskundigen en biologen. Binnen deze ‘nieuwe’ aanwas professionals zou onvrede bestaan. Het ging daarbij vooral om jongeren die opgroeiden in de naoorlogse periode van economisch herstel en groei en daarvan hadden geprofiteerd. Deze jonge naoorlogse generatie kon het zich als het ware de luxe veroorloven om radicaal te worden ten aanzien van morele vraagstukken. Hun onvrede richtte zich niet zo zeer op het materiele bestaan, zoals dat nog wel voor mensen gold uit de traditionele arbeidersklasse. Er speelde daarbij toch ook wel een zeker particulier eigenbelang mee, zoals het feit dat een kerncentrale, een snelweg of luchthaven hinderlijk dicht in de buurt lagen. De grenzen van de groei waren bereikt. Materiele groei zou geenszins een grotere bevrediging van immateriële behoeften leiden. In de omschrijving van die tijd werd gesteld dat deze groeiprocessen slechts de logica van de kapitalistische ruilwaarden volgden en hoe langer hoe meer de natuurlijke basis van de productie vernietigden.
- Hanspeter Kriesi (1986). Nieuwe sociale bewegingen: op zoek naar hun gemeenschappelijke noemer. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam (intreerede).
- DEMOCRATISCHE PLANNING. Onder invloed van de ‘protestgeneratie’ ontstond een nieuwe bestuurlijke cultuur, die ook voor de stedenbouw en architectuur van invloed is geweest. In de jaren 50 was er een grote waardering voor de nieuwbouwwijken die aan de randen van de grote steden gebouwd werden. In de jaren 60 kwam er voorzichtige kritiek op de grootschaligheid van deze projecten, maar pas aan het eind van dat decennium leidde deze kritiek tot verzet. Zeker ook omdat deze grootschaligheid de woongebieden in de steden zelf bedreigden. (zie de Blog ‘De herovering van de binnenstad). Deze dreiging riep op tot ‘aktie, harde aktie’. Verschillende overheidssectoren werden nadat de ‘dampen’ van de strijd neergedwarreld waren, veel directer betrokken bij planning, besluitvorming en uitvoering. Een praktijk dat gezien kan worden als de opvolger van de objectiverende onderzoeksplanning die tijdens de Wederopbouw naam had gemaakt. (De Vletter, 2004). Democratisering en participatie werden onlosmakelijk onderdeel van een planningsproces. De aandacht verschoof van grootschalige op de toekomst gerichte mega plannen naar meer kleinschalige op de actualiteit gerichte ingrepen. Het kabinet Den Uyl (met Hans Gruijters, Jan Schaefer en Marcel van Dam als respectievelijk minister en staatssecretarissen van Volkshuisvesting) is verantwoordelijk geweest voor een ruimtelijk ordeningsbeleid waarmee het niet alleen om stenen en asfaltwegen ging, maar dat in toenemende mate zich ook richtte op het welzijn.
- Vletter, Martien de (2004). De kritieke jaren zeventig. Architectuur en stedenbouw in Nederland 1968-1982. Rotterdam, NAi Uitgevers.
- HET ALLEDAAGSE IN BEELD – WAT IMPRESSIES:
- DOORSNEE JAREN 60
- WAT MUZIEK FLARDEN
Jefferson Airplane White Rabbit Grace Slick, Woodstock, aug 17 1969
Joe Cocker (1944-2014).
Eén antwoord op “ACHTERWERK IN DE KAST – de roerige jaren 60”