- VRIJ VAN SCHOOL
‘Ik zat op de mulo in de Hillegomstraat, in Amsterdam-West, en op een ochtend werd ik opgewacht door drie leraren. Ze keken me aan en een van hen, de heer Pronk, zei tegen me: ‘Jongen, ben jij een Jood?’ Ja, meneer. ‘Dan moet je nu weg. We hebben van de gemeente bericht gekregen dat we je niet meer mogen toelaten.’ Ik ben huppelend naar huis gegaan. Het moet vóór 1 september 1941 zijn geweest, want na die datum mocht er geen enkel Joods kind meer op een niet-Joodse school zitten.’
- ONDERDUIKEN
‘In 1942 moesten mijn ouders met mij naar de burgerlijke stand, naast Artis. Ze hadden mij niet als Jood aangemeld en ze hadden bericht gekregen dat dat moest worden rechtgezet. Achter het loket zat een ambtenaar met een NSB-speldje op zijn revers. Hij zette met een grote stempel een J op mijn persoonsbewijs. ‘Wat is de bedoeling?’ vroeg mijn vader. ‘Nou’, zei de ambtenaar, ‘uw zoon wordt binnenkort gedeporteerd’. Toen ben ik ondergedoken in Amersfoort. Mijn moeder zat bij mensen van de kerk in de Sassenheimstraat.’ [1]
[1] Koelewijn, interviewde Han voor de NRC. 19 JULI 2019.
- CORRESPONDENT
‘Ik wilde correspondent worden. Heel jong was dat al. Journalist was een te moeilijk woord. Ik weet dat thuis de krant werd gelezen, die werd besproken. De gesprekken aan tafel begonnen naar aanleiding van de krant. Ik had twee broers die het grootste woord hadden. Mijn vader was de allesweter. Ik wilde bij al die gebeurtenissen erbij zijn en dan in de krant beschrijven wat je hebt beleefd.’
- HET JAPPENKAMP
‘Ik denk altijd aan de ervaringen van een lieve vriendin die met haar tweelingzusje en haar moeder in een Jappenkamp zat. In augustus 1945 restte er als ‘voedsel’ niets anders dan wat stijfsel voor enkele dagen. Voor haar en duizenden anderen is die net bijtijds vallende gruwelijke atoombom een zegen geweest. Geheel in lijn met de nazi’s was namelijk het Japanse vooropgezette doel de kampbevolking door uithongering te vernietigen. De erkenning van dit leed is in belangrijke mate uitgebleven.’
- JOODS
‘Hoewel het bij het Briet Mila behorende messcherpe ritueel mij als jongensbaby van enkele dagen oud niet is onthouden, heb ik mijn wortels met het Jodendom pas zo’n dertig jaar geleden ‘ontdekt’. Ik zat in een Haarlemse artiestenkroeg met collega-journalisten toen de ook aanwezige schrijver Louis Ferron een vriendin er opmerkzaam op maakte dat ‘dat’ nou een Jood was, wijzend op mij. Dat was voor mij een innerlijke omslag.’ Praktiserend ben ik niet, maar ik ga weleens naar sjoel en de Joodse cultuur is een onderdeel van mijn bewustzijn geworden. Eens per jaar bezoek ik het graf van mijn grootmoeder waar mijn ouders een gedenksteen hebben gelegd met de namen van onze omgekomen familieleden. Ik noem dan hun namen en lees het gebed voor de doden. Ik zal dat blijven doen zolang ik kan.’
- DE HEL
Han: ‘Op zondagmiddag 28 juni 2020 stond ik voor de uitbundig feestelijk gedekte tafel in het LAM in Lisse en dat kunstwerk deed me denken aan die joodse jongen die bij de rabbijn komt en hem vraagt waarom de joodse religie het begrip ‘hel ‘niet kent. ‘Kijk’, zegt de rabbijn, en brengt de jongen naar een prachtige grote kamer met hoog plafond, prachtige lambrizering, tapijt waarin je tot je enkels inzakt en schitterende kroonluchters. In het midden staat een grote gedekte tafel, bedekt met fijn wit damast en daarop grote vazen met bloemen, schalen met fruit, terrines met vlees- en vispasteien. De borden zijn van het fijnste porselein en het bestek is van het mooiste zilver. Rond de tafel zitten de gasten met hun armen gestrekt naar de borden, want zij kunnen, omdat aan hun armen stokken gebonden zijn, hun armen niet buigen. Zo zitten zij bewegingloos en staren hulpeloos naar het voedsel en de borden. ‘Kijk’, zegt de rabbijn, ‘dat is nou de hel’.
Vervolgens neemt hij de jongen mee naar een identieke ernaast gelegen kamer. Tot op detail is die kamer ingericht en van verfijnd voedsel voorzien. Ook daar zitten de gasten met aan hun gestrekte armen gebonden stokken, maar binnen hun radius reiken zij met gestrekte linkerarm en rechterarm het voedsel aan aan hun naast hun zittende buurman of buurvrouw. ‘Kijk’, zegt de rabbijn, ‘dat is nu de hemel. Die hemel en hel bevinden zich op aarde en die maken wij mensen zelf.’
- ‘WAARVAN AKTE’
- Beste Ton, Heb jij je wel eens afgevraagd waarom Vermeers melkmeisje in de VS zo populair is? Even veel of meer dan de nachtwacht? Nee? Het zit zo: in 1939 was het even de VS, maar door de oorlogsomstandigheden kon het niet terug, en daar hebben die Amerikanen gebruik van gemaakt en het langs alle musea laten rouleren. Voordat het retour kwam moest het wel gerestaureerd worden. Tja. Han. (19 juli 2020).
- Beste Ton, Gisterochtend ontmoette ik onderweg het door vele verhuizingen in de VS enigszins beschadigde Melkmeisje van Vermeer. (21 juli 2020).
- Gisteravond ontmoette ik een dame die in Leiden bij het verlaten van de trein langs een jongen liep wiens mondmasker slechts zijn kin bedekte en hem toevoegde: ”Een mondkapje over je kin helpt net zo min als een condoom over je ballen”. (22 juli 2020).
- Beste Ton, Vanochtend ontmoette ik het bericht dat Michelangelo Buonarotti als linkshandige alleen voor het oog van zijn assistent beeldhouwde en schilderde. Buitenshuis deed hij alles rechts, want met name zijn belangrijkste opdrachtgever, de katholieke kerk, mocht niet weten dat hij linkshandig was omdat zij linkshandigheid als iets duivels zag. En vervolgens lees ik daarna -na mijn ochtendgebed – in de Koran? De Ongelovigen hebben op de dag der opstanding hun schrift in de linkerhand. En: de lieden ter Linkerzijde gaan op de Laatste dag naar het vagevuur. Soera 69: 25. God en zijn collega Allah zijn altijd goede vrienden gebleven. (23 juli 2020).
- EEN VIILA
‘Zo’n villa kan het geweest zijn’. (beeld: Google) ‘Zijn er trapjes? Die herinner ik me.’
Aan de tafel van het ‘Waterfront’ kwam een werkplek ter sprake:
Han: ‘Het was een periode waarin het niet zo goed met me ging. Ik was net gescheiden, had financiële problemen, mijn bureau had voor even geen opdrachten. Vanwege mijn kennis met de publieke voorlichting kreeg ik een klus bij het Ministerie van Onderwijs, bij de afdeling ‘Studiefinanciering’. Dat was gevestigd in zo’n statige luxueuze villa in buurt van het Haags Gemeentemuseum, het Kunstmuseum nu. Een aantal kamers waren sober ingericht voor de ambtenaren. Zo’n plekje was mij aanvankelijk ook toebedeeld.’Han vertelt verder dat de Directeur Generaal daarentegen een grote werkkamer had in de stijl van de villa. Hij was vanwege ziekte langdurig afwezig en Han kon daar in alle rust zijn schrijfopdracht gaan uitvoeren. Het was voor hem duidelijk dat de ambtenaren van het bureau met enige afgunst naar dit tijdelijk ingerichte werkplekje keken. In alle luxe omgeven schreef Han een handleiding voor de studiefinanciering. Op tijd had hij zijn werkstuk ingeleverd bij de redactie van het periodiek verschijnend blad van het betreffende departement. Ik herken de spanning van een auteur als de publicatie het daglicht ziet. Tot de verbazing van Han was zijn bijdrage niet opgenomen. De studenten moeten dat jaar in ongewisse gebleven zijn over de financiële dekking van hun studie.
Beste Han,
ik moet denken aan een werkplek waar ik ook als een ‘vreemde’ tijdelijk in een bestaande werkverband werd geplaatst. Om mijn studie te financieren had ik me aangemeld bij het uitzendbureau ‘Randstad’. Met mijn werkbriefje in de hand melde ik me op een maandagmorgen aan het bureautje van de personeelschef van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit was gevestigd in een aansprekend kantoorgebouw op de hoek van de Javastraat en de Zeestraat in Den Haag. Hij wees me de weg naar de drukkerij die in het souterrain was gesitueerd. In het midden van die ruimte, tussen de druk-, stencil-, snij- en bindmachines, stond een grote ronde draaitafel. Op gezette tijden werd een ieder geroepen om aan de tafel te gaan zitten. Het was dan: ‘Jongens, met elkaar rapen!’ Op de tafelrand lagen op volgorde de uitgeprinte pagina’s voor een boekwerk. De tafel werd een draai gegeven en een ieder raapte van een voorbij draaiende stapel een pagina op. Ondertussen werd een ander van de ambtelijke staf gekscherend doorgelicht. Aan het einde van de dag kwam zo’n persoon of de secretaresse van dienst de opdracht afhalen. Altijd een zekere spanning in de drukkerij. Het boekwerk werd in alle ernst kritisch doorgelicht. Er was doorgaans weinig conversatie over het werkstuk, alleen als er zoiets voorviel als een ‘grove blunder’ zoals dat dan met kracht werd uitgesproken. Met de ambtenaar uit het zicht werd ‘de blunder’ gniffelend hersteld. Niet dat daarna zo’n misprint weggegooid werd. Nee, deze werd dan opgeborgen in een kast of mee naar huis genomen als was het een trofee. Zo moet ik ook nog zo’n boekwerk op mijn plank hebben staan. Het waren duidelijk verschillende culturen ‘die van boven en die van beneden’, zo leerde ik dat daar in dat souterrain.
Vaste klanten aan de balie van de drukkerij waren de ambtenaren van de afdeling onderzoek, het verliep met hen niet altijd soepel, er was altijd wel wat. Ze hadden hun afdeling op de bovenste verdieping van het gebouw. Op hun afdeling werd via het uitzendbureau ‘Randstad’ om assistentie gevraagd. Zo kwam men bij mij uit: ‘Ik was tenslotte bekend met het departement en wist wat van statistische opgaven, want dat kwam in mijn studie voorbij. Op een maandagmorgen moest ik me met mijn werkbriefje melden bij de DG. Hij riep het personeel van de afdeling bijeen, memoreerde het knelpunt en stelde mij voor. Ik hoorde iemand fluisteren: ‘he, die loopt toch rond op de drukkerij?’
Eén antwoord op “IN GESPREK MET HAN PONNEKER – fragmenten (1)”