EEN STILLE GETUIGE
Het is 75 jaar geleden. De oorlog was voorbij. Die oorlog die ik zelf niet heb meegemaakt, maar wel mee ben opgegroeid. We waren bevrijd. Een nieuwe samenleving kreeg zijn vorm. Ik groeide in die context op als zogenoemde Baby Boomer. Mijn babyvoeding en – kleertjes waren op de bon. Op foto’s zie ik mijn ledikantje in een donker kamertje staan, in het huis van familie waar wij bij ‘inwoonden’. Maar ook in de etage woning in de Fahrenheitstraat die mijn ouders later toegewezen kregen, kwam in de gesprekken aan tafel altijd wel iets uit die oorlog ter sprake. Dagelijkse kost als het ware. We wisten wie ‘fout’ was geweest en wie familie verloren had. Bij deze vriendjes wist je stilzwijgend hun achtergrond.
Wat die ‘moffen’ wel niet allemaal hadden misdaan, kreeg ik dan ook voorgeschoteld en ik stelde me die situaties daarbij voor. Een beeld dat werd aangevuld met foto’s uit tijdschriften van kampen. Daar waren mensen vermoord ,Joden. We speelden in de bunkers in de duinen en hoorden de verhalen op school. In de buurt waren er ‘zimmer frei’ en liepen de badgasten in de zomer over ‘ons’ stand. Die vaders hadden dikke buiken. Door de tijd heen kreeg het verhaal meer details en kwam de vraag op:
‘Wie waren die mensen die zoiets deden, zo’n opdracht uitvoerden ?’
Een vraag die me nooit losgelaten heeft en nog steeds actueel is.
- HET WAS VOOR HEN ALLEDAAGS
We kunnen ervan uitgaan dat mensen die in een kamp als Mauthausen werkten, midden in de maatschappij stonden, en dat het niet om ‘een soort sadistische onaardse beesten ging’, stelt dr. Bertrand Perz, historicus aan de Universiteit van Wenen. Hij onderzocht met een team de ‘daderprofielen’ van mensen die in het werkkamp Mauthausen werkzaam waren.
Het kamp was in eerste instantie een enorm bedrijf, zo lees ik. Wie nieuw binnenkwam, als bewaker of als administratief medewerker, vervulde zijn diensten aan de rand van het kamp, bewaakte de omheining, of werkte in een soort kantooromgeving. Het was zeker confronterend om gevangenen te zien, geweld en gruweldaden. Maar de mensen die in het kamp werkten waren blij dat ze te eten kregen, en kleding mee naar huis konden nemen. Het was in de strenge winter beter in het kamp te werken dan erbuiten te zijn. Zo alledaags.
Met zijn observatie bevestigt Perz zonder meer de conclusie die Hannah Arendt in 1964 trok, nadat ze het proces tegen Adolf Eichmann had gevolgd. ‘Hoe wrang en pijnlijk het ook is, we kunnen niet anders dan constateren dat er ook in een KZ een vorm van ‘normaliteit’ bestond, een vorm van dagelijks werk.’
Tijdens dat proces in Jerusalem tegen Eichman was niet een of ander gruwelijk monster te zien, maar een onbetekenend mannetje, die niettemin in staat bleek geweest te zijn om vele miljoenen Joden om te brengen. Ahrendt stelde de vraag hoe een dergelijke tweederangspersoon tot zulke omvangrijke gruweldaden kon komen. In haar studie over dit proces laat ze zien dat het kwaad iets banaals, iets raadselachtigs heeft. De Holocaust kon plaatsvinden omdat de nazi’s het hele proces in stukjes hadden gebureaucratiseerd, waarbij niemand, behalve Hitler, verantwoordelijk was voor het geheel en ieder alleen maar voor een enkel klein onderdeel. Het kwaad – de Jodenmoord – krijgt dan een banaal karakter: duizenden ijverige ambtenaren die op hun deelterrein hun taak al dan niet gewillig uitvoerden. Het eindresultaat is echter wel de vernietiging van 6 miljoen mensen. Het kwaad is niet radicaal maar banaal, een optelsom van opgesplitste activiteiten.
Het verontrustende en bizarre aan de persoon Eichmann was volgens Ahrendt dat deze man noch pervers, noch sadistisch was. Deze normaliteit was erger dan ‘alle gruwelijkheden van WO II bij elkaar.’ Niet voor niets gaf ze haar procesverslag de ondertitel ‘A Report on the Banality of Evil’. Eichman zond de treinen weg, en daarna was het zijn verantwoordelijkheid niet meer. Zo’n gebrek aan werkelijkheidszin en zulke gedachteloosheid kunnen meer onheil aanrichten dan alle boze driften, wellicht de mens eigen. Dat was de les die volgens haar uit het proces in Jeruzalem geleerd kon worden.
Haar theorie is door sommigen onderstreept. Anderen hebben haar theorie bestreden. Na het verschijnen van Hannah Arendts boek Eichmann in Jerusalem (1963) is de vraag nog steeds niet beantwoord. Was Eichmann een monster van demonische proporties, zoals de openbare aanklager Gideon Hausner tijdens het proces beweerde, of was hij een ‘gruwelijk gewone’ ambtenaar, die net als vele anderen onder de terreur van het naziregime geen bevelen durfde te weigeren, zoals Arendt stelde.
De Britse historicus David Cesarani ziet niet Eichmanns ‘banale’ bureaucratische instelling en blinde gehoorzaamheid, maar diens fanatiek antisemitisme en nazistisch racisme als de voornaamste beweegredenen voor zijn daden. Deze zienswijze wordt ondersteund door bandopnamen van gesprekken die Eichmann eind jaren vijftig met de Nederlandse mede-nazi Willem Sassen in Argentinië gevoerd heeft. De Duitse filosofe Bettina Stangneth sluit zich in haar boek Eichmann in Argentinie aan bij deze zienswijze op de motieven van Eichmann, en betoogt dat Eichmann in zijn Argentijnse ballingschap de nazi-ideologie trouw bleef.
- VOETNOTEN
Goldhaven verdedigde zijn stelling dat de gewone gewillige burgers wel degelijk schuldig waren aan de moorddadigheid. Ze waren stille getuigen van het geweld dat zich in hun omgeving plaatsvond en waar de ogen niet voor gesloten kon worden. Hun houding is te verklaren omdat ze behept waren met een typisch Duits moorddadig antisemitisme.
- Daniel Johan Goldhaven (1998). Hiltlers gewillige beulen. Antwerpen, Standaard.
Ook bij Johnson komt de vervolging van joden niet voort uit onwetenheid – ‘Wir haben es nicht gewusst’. Een kwart tot de helft van de Duitsers, zo stelt hij op basis van interviews, wist dat de joden werden vermoord. Dit gegeven was onthutsend. Sommige weten zelfs na zoveel jaar nog exact wanneer ze het voor het eerst hoorden.
- Eric A. Johnson (2000). Nazi-terreur – Gestapo, joden en gewone Duitsers. Amsterdam, De Bezige Bij.
WORDT VERVOLGD ….