Portiekwoningen met open trappen zijn voor 1940 nergens zoveel toegepast als in Den Haag. In 1901 werden voor het eerst gemeenschappelijke, open trappen toegepast voor het ontsluiten van 18 woningen voor de lagere middenstand aan de Delftselaan, in het laatste deel van de Schilderswijk. Daarmee werd het eerste Haagse portiek geïntroduceerd.
In een Haags portiek zijn de etagewoningen bereikbaar via een steektrap die leidt naar een bordes waaraan vier voordeuren grenzen. Twee van de voordeuren geven toegang tot de woningen op de eerste etage, de andere twee voordeuren ontsluiten via binnentrappen de woningen op de tweede etage.
Architecten, bouwondernemers en gemeentelijk ontwerpers zagen dat in de opkomende seriematige bouw, met het Haags portiek de bouwgrond het meest efficiënt werd benut Het werd een specifiek Haagse bouwwijze en andere typen van ruimte verslindende buitentrappen verdwenen. Woongebouwen met inpandige gemeenschappelijke trappenhuizen, zoals in Amsterdam en Rotterdam, hadden bewezen brandgevaarlijk te zijn. Daarom werd in Den Haag ernaar gestreefd iedere woning een eigen voordeur te geven. Artikel 21 van de Bouwverordening uit 1920 luidt dat ‘Behoudens de hierna toegelaten uitzonderingen moet elke woning in den voorgevel een eigen ingang hebben, welke door een deur is afgesloten.’
- DE MAN MET DE TULBAND
Bij tijd en wijle verschenen in ons straatbeeld kleurrijke figuren. Dat was opwinding. Een paar keer in het jaar was er ‘de man met de tulband’ om bij ons in de straat te lunchen. Met een volgeladen fiets kwam deze zwerver de straat in, stopte bij het portiek van Mevrouw Guldenmond. Dit portiek lag tussen de opticien Rindert en de slagerij van Offers en steevast installeerde hij zich daar. Hij spreidde een kleedje uit en zong daarbij een melodietje met eigengemaakte tekst: ‘ Een satijnen kleedje op een treetje, zo mooi en zo rond, dat is zo lekker tegen een koude kont’. Hij was altijd uitbundig vrolijk en vreselijk vies.
Door de jaren heen werden zijn teksten warriger en hij steeds onooglijker. Zijn bandages om het hoofd waren het opvallendst, vandaar zijn bijnaam. Zijn gezicht werd verder bedekt door een imposante grijze baard, die met de jaren steeds bruiner en vlekkeriger werd.
Zijn volgepropte en uitpuilende zijtassen was zijn tafeltje. Hierop sneed hij zijn boterhammetjes van een groot brok brood af. Hij zong daarbij ‘klets klats klodder’ en prakte een haring met uitjes in de boterham. Deze propte hij dan in zijn mond, terwijl hij af en toe een slok melk nam om de prop wat behapbaarder te maken. Voorbijgangers sprak hij ondertussen aan. Dat had steeds weer hetzelfde effect: deze maakten een ruimere boog om zijn fiets en liepen nors door. Wij kinderen, die het buitenspelen voor even hadden gestaakt, sloegen dit tafereel vanaf een veilige afstandje vanuit het portiek aan de overkant gade. We zorgden er in ieder geval voor om niet binnen zijn zichtveld te vallen, waardoor wij aanspreekbaar zouden zijn.
Pas na een aantal jaren, nadat deze grijze man met tulband niet meer zijn boterhammetjes op het portiek van Mevrouw Guldemond kwam opeten, viel ons zijn afwezigheid op. Hij hoorde bij de onaangekondigde maar vaste momenten in het straatbeeld. ‘Waar zou hij gebleven zijn?’ Eenzelfde vraag die we ons stelden ten aanzien van andere vanzelfsprekendheden zoals de schillenboer, de olieman of putjesschepper die periodiek langskwamen en voor een moment het straatbeeld vulden: was het knikkertijd of tollentijd? Maar zo’n ’tijd’ kwam dan meestal onaangekondigd wel, onze grijze man bleef weg en het portiek bleef leeg.
- OVERAL IN DEN HAAG ZIJN ZE WEL TE VINDEN
- Een gedichtje van de straat
Zwerver
iedere morgen zie ik hem komen
zijn fiets met huisraad wordt gestald
tegen een boompje op het plein
naast zijn zetel op het muurtje
zonder omzien bereidt hij de maaltijd voor
hij slijpt het mesje aan de muur
en veegt de tegels schoon
de meeuwen dalen neer
tezamen eten zij hun maal
van gefileerde kaas en wittebrood
in hun besloten paradijs
Wijnie van Vliet. 1e Hogeweg, Zeist.
Wat geweldig om (weer) meegenomen te worden naar de tijd waarin het straatbeeld zo paste, zo klopte, op zijn plaats leek te zijn in de (mijn) beleving:
De typische portiek-woningen; ’tante Jannie’ als boegbeeld in haar erker; de visboertjes op de hoek van de straat (in andere blog), de kleurrijke figuren. Alles zorgden voor zoveel avontuur, schouwspel en amusement. Nodigden uit tot kijken, dromen, leren, spel.
Tedje
De (man met de ) ‘Tulband’ herinner ik me ook nog, maar dan in mijn wijk (Centrum, waar sowieso van oudsher meer zwervers huisten). Wellicht wisselde hij van plek. Of er waren er meer zwervers met een tulband?
Helaas is het Haagse open portiek in zekere zin uitgestorven: Veel van deze woningen in de Schilderswijk en Transvaal zijn gesloopt.
(De resterende portieken zijn inmiddels meestal met een hek afgesloten.) Zie echter een m.i. zeer geslaagde revival ervan (jaren ’80) aan de Zuidwal (ReijengaPostmaHagg). Ook Alvaro Siza heeft het idee nog omarmd (Hoefkade), m.i. minder geslaagd.
Mijn ‘helaas’ stoelt op zowel de architectonische verrijking vh straatbeeld (‘gaten’ in de straatwand), als op de sociale ontmoeting die een open portiek mogelijk maakte.
Overigens zij aangetekend dat ‘de voordeur aan de straat’ het ideaal vormde voor de nette burgerij i.c. de woningbouwverenigingen. Dat verminderde immers roddel, maar vooral socialistische opruiing!
Uitgestorven? Zeker niet, ga maar eens in het Valkenboskwartier kijken bijvoorbeeld, daar zijn Haagse portieken eerder regel dan uitzondering!
Peter, dank je voor jouw reactie en Ik ben het zo met je eens. De paar snap shots die ik heb opgenomen in deze blog zijn uit het Valkenboskwartier. Het is moeilijk om namens Vincent te spreken, hij moet zelf reageren. Maar ik denk dat Vincent het ook met je eens is. Ik ben afhankelijk van een rolstoel en hij was zo vriendelijk om mij nog eens door mijn oude buurtje rond te rijden. Als dank heb ik hem afgebeeld voor zo’n portiek, ik meen op de Thomsonlaan.
In de Koningsstraat in Den Haag zag ik portieken afgesloten met een hek. Noodzakelijk waarschijnlijk, maar het doet geweld aan het idee van het portiek.
Mijn eerdere reactie op het goeddeels verdwijnen van de ‘open portieken’ was inderdaad overhaast: Dit ‘verdwijnen’ betrof de voormalige woningsbouwcomplexen in de stadsvernieuwingsgebieden, waarbij het open portiek ooit bijna standaard tot de ontsluiting van bovenwoningen behoorde. Kort voor de sloop van deze complexen was er vaak al een hek halverwege de stenen trap geplaatst wegens overlast van daklozen en verslaafden.
Het feit dat dit hek in ‘de betere buurten’ is weggebleven, geeft hoop dat deze overlast daar minder voorkomt.