OPGESLAGEN HERINNERING
In juni wordt de nieuwe haring aan wal gebracht. Het eerste vaatje wordt traditioneel feestelijk binnengehaald. Dan is het Vlaggetjesdag. Dit jaar (2021) opnieuw in coronatijd. In een persbericht lees ik: ” We vinden het erg jammer dat we dit jaar opnieuw onze bezoekers uit binnen- en buitenland niet tijdens Vlaggetjesdag kunnen ontvangen aan de haven van Scheveningen, maar we gaan ervan uit dat we iedereen in 2022 met een waanzinnig programma kunnen verrassen. Een extra bijzonder jaar omdat we dan 75 jaar Vlaggetjesdag gaan vieren.“
- DIT WAS MIJN VLAGGETJESDAG
Ik ga terug in mijn herinnering. . Geregeld maakte ik op de woensdagmiddag een tochtje naar de haven. De haven lag niet ver van mijn ouderlijk huis. Nu slenter ik weer over de kade langs de de aangemeerde loggers. Ik lees de afkortingen en cijfers op de kajuiten en weet waar ze vandaan komen, van Urk, Katwijk en natuurlijk uit Scheveningen. Ik volg de krijsende meeuwen die over het havenwater en de loggers zweven. Ik ruik de zee en vislucht die uit alle hoeken en gaten van de haven komt. Volg de tonnetjes die van een schip worden gerold en op de kade opgestapeld worden. Ik maak wat ruimte. Wat verderop loop ik de visafslag binnen, stap over de plassen waarop glinsterende schubben drijven. Vanuit een hoekje in de grote hal kijk ik naar de mannen met een shaggie in de mond in hun blauwe jack en laarsen, die met de vis in de weer zijn.
Ook kwam Scheveningen bij ons in de straat. In onze etagewoning aan de Fahrenheitstraat in Den Haag stond onder het raam in de voorkamer een chaise longue. Op de ronde leuning gezeten kijk ik terug naar het straatleven en het kruispunt met de Copernicuslaan. Daar is het plantsoen in beeld. Op de ene hoek van het plantsoen hebben Wout en Kees hun viskraampje. Schoolvriendjes uit Duindorp zijn ze, die door de vishandel met elkaar verbonden zijn gebleven. Op de andere hoek staat visboer Piet. Hij woont in die kleine vissershuisjes achter de Westduinweg, weet ik. Ik had eens met mijn fietsje daar rondgereden en zag zijn viskar voor zo’n huisje staan. Vanaf mijn uitkijkpost, nog vroeg in de morgen, zie ik ze met hun viskarretjes voorbijkomen. Wout en Kees komen als eerste aan. Wout, de langste van de twee, rijdt op de bakfiets en Kees, rond en dik, loopt op zijn klompen ernaast. Wout rijdt de stoep op, zet de kar op zijn plek en nu richt Kees de bakfiets verder in. Wout kijkt vanaf een afstandje toe. Het is een vast patroon. Een slinger met rood-wit-blauw vlaggetjes hangt hij aan het prikkeldraad van het lage plantsoenhekje; een vlag met het wapen van Scheveningen steekt hij in een houder; de blauw geruite afwasdoek hangt hij op, waarmee de klanten hun vette vingers kunnen afvegen na het happen van een haring; witte emmertjes worden aan weerskanten van de kar gezet voor de afgehapte haring; een houten paneeltje wordt wat opengeschoven zodat de klanten zicht hadden op de verse vis, die in de buik van de kar opgeslagen ligt . Ondertussen is Piet op zijn dagelijkse stekje aan de andere kant van het plantsoentje aangekomen. Piet trekt een zeildoek over zijn kar, waar hij bij regen onder schuilt. Wout en Kees staan op zulke momenten dan samen in het Haagse portiek aan de overkant, waarbij ze uitzicht houden op de kar. Tegen etenstijd zullen de beide visstalletjes weer afgebroken worden. Ze schrobben hun plekjes schoon en fietsen ongeveer gelijktijdig terug naar Scheveningen.
In klederdracht komt op vrijdag de vrouw van Piet te voet uit Scheveningen aan. Ze neemt haar plekje in naast Piet en begint gelijk met vis schoon te maken, zodat Piet zijn handen vrij heeft om de vrijdagse toeloop te bedienen. Ik sta voor hun kraam en heb mijn boodschappenbriefje afgegeven. Dan valt me haar handen weer op waar een pink ontbreekt. Het stompje volgt de beweging van de pols terwijl de vingers de slap vettige huid van een haring omklemmen. De andere hand houdt het mes vast dat met een sierlijke beweging af en toe geslepen wordt. In een handbeweging snijdt ze het kopje van het lijfje en dit in tweeën. De graat wordt tot aan de staart doorgesneden, ze schrapt de huid wat af en schuift met het mes de graat en ingewanden in een gat naast de snijplank. Gefascineerd kijk ik naar dit zich steeds herhalende ritme van handen en mes en het groeiende stapeltje haringen op het bordje en vind het een beetje jammer dat mijn boodschappen ondertussen door Piet in mijn boodschappentas worden gestopt. ‘De uitjes heb ik los ingepakt.’ De vrijdagse vis kopen we niet bij Wout en Kees. Zij zijn naar het oordeel van mijn moeder wat grof in de mond en hun grapjes naar de vrouwelijke klanten zijn niet gepast.
Eén antwoord op “SNIPPERS VAN DE STRAAT – visboertjes uit scheveningen”