GROETEN UIT DEN HAAG – een stadskind

OP MIJN PRIKBORD (2)

Op het prikboord boven mijn bureau hing een foto van de Weimarstraat uit de jaren 60. Een vrachtwagen van de Droste Chocolade lost zijn goederen en blokkeert op dat moment de gele tram van de HTM die vanaf de Beeklaan richting het Koningsplein rijdt.

  • WILLEM WILLEMS

Collega Wim Willems merkte deze foto op, want in die buurt groeide hij op. Hij woonde op het kruispunt van de Copernicusstraat en Ampèrestraat, ik vlak om de hoek in de Fahrenheitstraat. Wij spraken uren over de tijd van toen: ‘weet je nog dat … en hoe zat het ook alweer met …? Een feest der herkenning werd het. De Fahrenheitstraat met speelgoedmagazijn Droomland, het interieur dat we nog precies wisten te beschrijven met de vitrinekast vol met Dincky Toys, het restaurant De Halve Maan op de Thomsonlaan, de eerste afhaalchinees waar we op zondagmiddag onze grootste pan tot de rand toe lieten volscheppen met nasi, de Indische buren met flessen water op de wc of een geheimzinnig omhooggericht waterpijpje.  Wim schreef zijn herinnering op in het boek ‘Stadskind’. Een verhaal over het opgroeien in de (onze) naoorlogse periode.

Nu kijken we met de blik en de afstand van een landmeter”, zo formuleerde  Wim Willems zijn kritiek op het boek ‘1950. Welvaart in zwart – wit’ (Den Haag: Sdu-uitgevers, 2000) van collega Kees Schuyt en Ed Taverne. Deze landmeters laten weliswaar “(…) de contouren van onze jeugd ontwaren, maar we komen geen moment thuis. Het ontbreekt aan geschiedenissen van mensen, aan verhalen van mensen. Verhalen die verschuivende verhoudingen en het naoorlogse Nederland blootleggen (…) en daarmee meer begrip en herkenning om het zwart-wit landschap van het verleden te kunnen duiden.” Wim gaf daadwerkelijk uiting aan deze kritiek. Vanuit zijn herinneringen van de thuissituatie schreef hij vanaf het najaar 2001 wekelijks een feuilleton in de Haagse Courant. In 65 afleveringen blikte hij als ‘Stadskind’ terug op de jaren vijftig. Kleine alledaagse details worden minutieus beschreven. De details maken de verhalen en de verhalen geven een tijdsbeeld van de naoorlogse wederopbouw.  Dit in het voetspoor van de Odyssee, het grondleggende epos van de nostalgie. Aan het eind van het vijfde boek van dit epos laat Homerus Odyssee ondanks de aanlokkelijkheden van zijn verblijf bij de godin Calypso, die verliefd op hem is, zeggen: ‘… Maar toch is het mijn dagelijkse wens en verlangen naar huis te gaan en de dag van mijn thuiskomst te beleven’.
* Willems, Wim (2003). Stadskind. Kroniek van een naoorlogse jeugd. Amsterdam, Bert Bakker. 
In een hoofdstuk van het boek ‘De krachtige stad’ (2007) dat Wim met Leo Lucassen redigeerde, doet hij verslag hoe hij tot het boek ‘Stadskind’ gekomen was. ‘De bedoeling was het sociale leven van een naoorlogse arbeidersbuurt zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. Mijn eigen geheugen diende daarbij als richtsnoer.’ `ik knipte iedere week zijn feuilleton uit de krant en tussendoor spraken we over onze jeugd in onze buurt.
  • WAT FLARDEN

De algemene karakteristieke kenmerken, dat ’typisch Haagse’ van onze buurt uit die tijd worden in het boek ‘Stadskind’ verhaald. De zuinigheid, die breed gedeeld werd, had niet zo zeer te maken had met het inkomen. Deze zuinigheid had zijn wortels in angst voor de werkloosheid van de jaren dertig, voor de schaarste van de laatste oorlogswinter en voor de dreigingen voor de bom en de komst van de Russen. Op onze w.c. hing de instructiefolder van de Bescherming Burgerbevolking, ‘wat te doen als de bom gevallen is?‘ De w.c. diende dan als schuilkelder. 

De soberheid had de weerslag op ons leefpatroon. Met zorg werd gekozen uit het uiterst gevarieerde aanbod van de talloze middenstanders in de buurt. Scheveningse visboertjes stonden dagelijks met hun karretjes aan weerszijde van het plantsoen aan de Copernicuslaan, terwijl er ook nog een vaste viswinkel iets verder op die laan was.

  • VRIJDAG VISDAG

Op de ene hoek van het plantsoen stonden Wout en Kees. Het waren vrienden van elkaar; schoolvriendjes uit Duindorp. Op de andere hoek stond Piet. Op vrijdag assisteerde zijn vrouw. In klederdracht kwam zij te voet uit Duindorp met een grote zwarte boodschappentas, nadat Piet zijn kraam had geïnstalleerd. Zij maakte de vis schoon, zodat Piet zijn handen vrij had om de grotere toeloop van klanten te bedienen. Opvallend voor mij waren haar gekloofde handen en de pink die ontbrak. De andere vingers grepen zich vast in de slap vettige huid van een haring. De andere hand hield het mes vast, dat met een sierlijke beweging af en toe op een slijpsteentje scherp gehouden werd. De kop, de graten en de ingewanden werden van het lijfje afgetrokken, die daarna in een gat van de kar bij het groeiende donkere drab werden geschoven. Wachtend tot Piet mijn boodschap in de boodschappentas had gestopt, boven op het boodschappenbriefje, dat ik die ik wel vier keer op weg naar de kraam had opgezegd om ze maar niet te vergeten.

Vis kochten we niet bij Wout en Kees, zij waren naar het oordeel van mijn moeder wat ruwer in de mond en hun grapjes waren voor haar niet gepast. 

  • CHINEES HALEN

Op de Thomsonlaan had het Chinees restaurant ‘De halve Maan’ zich gevestigd. Het nieuwtje had zich snel verspreid dat je daar een leeg pannetje tot aan de rand kon laten volscheppen en daar hoefde je maar weinig voor te betalen. Een aantal gezinnen uit de buurt had dit al laten doen. ‘Daar hield je zelf nog van over’. Op een zondagmiddag stond ik wat onwennig in de rij wachtenden met een boodschappentasje met het lege pannetje. Eenmaal aan de beurt zette ik deze op de hoge balie en deze werd neergezet voor een luikje, dat snel daarna opengeschoven werd, de deksel bleef achter. Het luikje ging binnen de kortste keren weer open en met de deksel werd de bami wat aangedrukt en sloot het pannetje zo af, dat het bij thuiskomst nog warm was. ‘ Kijk, ook nog een gebakken eitje’, zagen we. Of er toen ook nog kroepoek en een klein papieren zakje met rode sambal bij zat, wat later standaard was bij de afhaalchinees, herinner ik me niet meer. We hadden wel gehoord dat je Maggi over de slierten kon sprenkelen. Het flesje stond in ieder geval die zondag op de gedekte tafel.   

  • ‘MAG HET EEN ONSJE MEER ZIJN?’

Zoveel bakkers, zoveel slagers en zoveel groenteboeren op een kluitje, zoveel herenkappers en een enkele dameskapsalon. De winkels door onze moeders niet zo zeer geslecteerd op de geloofsrichting van de winkelier, wel op de prijs en kwaliteit. Het dienstige van de middenstanders ‘mag het nog een onsje meer?’ was in alle winkeltjesl wel te horen.

  • DE MODERNISERING

Wat Wim in zijn boek verhaalt is hoe in de jaren vijftig en zestig het straatbeeld langzaam ook moderniseerde. De resten van de ‘oudheid’ waren nog wel te zien: het paard en de wagen van de schillenboer, de wagen met schoonmaakmiddelen en petroleum, voorgetrokken door een witte Belgische knol, de wagen van de scharensliep, de wagen van de gemeente reiniging om de putten schoon te zuigen, de kar van de melkboer en van bakker Hus, die door de straat reden. En natuurlijk lagen de peukjes en de sigarettenpakjes uitgestrooid over de stoepen. In de periode dat wij opgroeiden kondigden ook de tekenen van de welvaartsstaat zich voorzichtig aan. Dat is ook een belangrijk motief in het boek van Wim: de fietsen kregen concurrentie van brommers en een enkele auto verscheen in de straat. Voor ons kinderen kwam er meer luxe met de ijssalon van Lorenzo in de Fahrenheitstraat, die in de maanden tussen november en april gesloten was, omdat de eigenaar dan overwinterde in zijn Italië.

Nieuw vestigde snackbar Hable zich, even verder in de Fahrenheitstraat en Broodje van Cootje in de Copernicustraat tegenover Wim’s bovenwoning. In ons dagelijks bestaan kwam de televisie en betraden nieuwkomers van de beeldbuis onze fantasiewereld zoals Tex Tucker, Ivanhoe en zijn in ruw leder gehulde knecht Gurth. Alleen al met het noemen van deze namen zie ik de overvolle kamer met de dichtgetrokken zware overgordijnen op de woensdagmiddag bij Mevrouw Guldemond, met minstens acht kinderen die op de grond, naar haar zwart-wit televisie toestel staarden. Tante Kitty, een in onze ogen hele oude Indische weduwe, die een kamer in haar huis huurde, keek mee. Een hele aflevering terugzien van Dappere Dodo ? : https://youtu.be/rB6IHm1LJik. Ik zat voor even weer in die donkere kamer.

Toko Toet, de oudste Indische toko van Den Haag, is een begrip. Een klein eethuis aan de Beeklaan, met een paar tafeltjes, waar al sinds de jaren vijftig eten wordt geserveerd en afgehaald. (Beeld TV-West)
  • TYPISCH HAAGS

Maar wat was zo typisch Haags uit onze jeugd? Den Haag, anders dan andere grote steden, had immigranten uit Indonesië. Gepensioneerde bestuursambtenaren en repatrianten drukten onmiskenbaar een stempel op onze stad en op onze buurt. De toko’s, de oosterse restaurants, de beeldschone buurmeisjes en Indo-rock gaven Den Haag nét een iets minder provinciaal karakter dan andere steden. Ik wist het als wij bij onze nichtjes in Geleen logeerden, waar zoveel anders op straat op te merken viel, zoals de Italianen en Spanjaarden die op de zondagmiddag in de hoofdstraat heen en weer paradeerden. Een ander Haags trekje wisten wij, was de scherpe scheiding in rangen en standen. Wim en ik zagen vier categorieën: chique lui, witteboordendragers, arbeiders en asocialen. Deze laatste categorie was in onze buurt schaars vertegenwoordigd, die woonden elders in de (binnen)stad. We wisten dat asocialen niet alleen armoedzaaiers waren, maar óók – en daarom waren zo afkeurenswaardig – verkwisters. Zo waren het asociale mensen die ook op een gewone doordeweekse dag ijs likten en op straat een patatje aten. Rangen en standen waren in Den Haag heel precies verdeeld over de verschillende stadsdelen, de wijken, de buurten en de straten en delen van onze straat. Wanneer je iemands adres wist, kon je beroep en inkomen tamelijk nauwkeurig inschatten. Ondertussen gingen de verschillende categorieën buurtbewoners langs elkaar heen, beleefd groetend met een tikje tegen de alpinopet of de hoed even opgewipt, een vluchtig praatje in het voorbijgaan. In dat opzicht is er in Den Haag weinig veranderd, hoewel de tegenstellingen hier en daar wat scherper zijn.

  • Een recensie van het boek van Wim is ook te vinden in het Historisch Nieuwsblad, Historisch Nieuwsblad 5/2003.

VOETNOTEN:

  • ‘Wat voor weer zou het zijn in Den Haag, noorderwind met wat nevel uit zee? Op de Denneweg ruikt het nu vaag naar Couperus en ook naar saté. Zou het pension er nog zijn op het Valkenbosplein met die mensen uit negentien twee? Is het leven nog altijd zo traag? Wat voor weer zou het zijn in Den Haag?’ (Annie M.G. Schmidt)
  • Michel van der Plas (1927-2013) schreef het gedicht ‘Regentesselaan’ over Kloos. Het is mogelijk dat de oude Kloos en de jonge Van der Plas elkaar ooit, zoals in het gedicht, op straat gezien hebben, want ze woonden (in Den Haag) niet ver bij elkaar vandaan, Kloos op de Regentesselaan (176) en Van der Plas in de Weimarstraat (325).

Regentesselaan

Wat heeft ons op die morgen toch wel mogen
doen lopen langs de Regentesselaan,
waar ons de blaren om de oren vlogen?
Waar kwamen we in ’s hemelsnaam vandaan?

Hoe dan ook, er kwam een mannetje aan
waardoor je blik opeens werd aangezogen,
een en al zwarte hoed en zwarte ogen,
voorzichtig schuifelend, — en jij bleef staan.

Kloos, zei je, toen hij bij het hoekje kwam, —
een hoopje mens, maar toch een zo geachte,
dat je, eerbiedig, op een afstand, wachtte,
en, ongezien door hem, je hoed afnam.
Daar ging een god in ’t diepst van zijn gedachten
naar P. van Haastrecht voor een half ons ham.

Michel van der Plas (1927-2013)


3 antwoorden op “GROETEN UIT DEN HAAG – een stadskind”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *