- Te lezen op het Burgemeester Sweensplein 7 in Rijen:
WENS
Ik wou dat ik een mooi gedicht was
en jij leerde mij uit je hoofd
en toen je mij voordroeg in de klas
werd ik mooier dan ik was.
Erik van Os.
- Te lezen op de Heetvelderweg 5 in Leusden.:
LOOP ER NIET AAN VOORBIJ
Loop er niet aan voorbij: hoor, hier klopt het hart van de stad al eeuwen door. Sta stil, voel: steen is niet hard, staan is zacht als stomend water.
Lenze l. Bouwers.
- GROETEN UIT LEIDEN
DE MUS
Tjielp tjielp – tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp – tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp tjielp
tjielp tjielp tjielp
Tjielp
etc.
- In ‘Het kind en ik’ reflecteert Martinus Nijhoff op het dichterschap. Dat het niet eenvoudig was om de juiste woorden te vinden, wist hij uit eigen ervaring. Wat er op papier kwam voelde snel gekunsteld en stemde soms moedeloos.
- HET KIND EN IK
Ik zou een dag uit vissen/ik voelde mij moedeloos./Ik maakte tussen de lissen/met de hand een wak in het kroos.
Er steeg licht op van beneden/uit de zwarte spiegelgrond./Ik zag een tuin onbetreden/en een kind dat daar stond.
Het stond aan zijn schrijftafel/te schrijven op een lei./Het woord onder de griffel/herkende ik, was van mij.
Maar toen heeft het geschreven,/zonder haast en zonder schroom,/al wat ik van mijn leven/nog ooit te schrijven droom.
En telkens als ik even/knikte dat ik het wist,/liet hij het water beven/en het werd uitgewist.
- Van Doesburg was al een bekend schilder toen hij in 1916 in Leiden kwam wonen. Rond die tijd ontdekte hij het werk van Piet Mondriaan, dat hem inspireerde om ook met vlakken en primaire kleuren te werken. Hij begon een jaar later het tijdschrift ‘De Stijl’, dat tot 1931 een belangrijke rol in de avant-garde kunst in Nederland zou spelen. In dit tijdschrift publiceerde hij ook gedichten.
I.K. Bonset meende dat kunst moest ‘beelden’ en niet afbeelden. Een gedicht diende niet een gevoel, gedachte of werkelijkheid in woorden te vangen, maar moest simpelweg zelf kunst zijn en iets oproepen. Een gedicht was volgens hem dan ook niet bedoeld om begrepen te worden maar om te ervaren.
LOBELIA
Op mijn tafel
is de hemel:
sterren – wit in
lila-blaauw
Op mijn tafel
staat ’n inktpot
Ligt een smerig
eindje touw.
Wat is de hemel
diep
wat is de hemel
hoog
wat is de hemel
rond
rond
rond
wat is de hemel
blaauw
Wat zijn de sterren
wit
wit
wit
Dit is de hemel
Dit
Dit
Dit
HELAAS
De bloesems vallen – waarom toch zo’n haast?
Op leeftijd wil ik dat de lente draalt.
Helaas dat alle plaatsen van genot
Verschillen van de dagen van mijn jeugd.
Wat mij het hart ontspant is slechts de wijn,
Wat mij de geest verzet de poëzie.
Deze idee zou Tao Yuanming begrijpen –
Mijn leven valt veel later dan het jouwe!
Vertaling: W.L. Idema (*)
- Toelichtende tekst bij dit gedicht: ‘Een hulpeloze babyspreeuw, die kleuren noch veren heeft, groeit uit tot een bijzondere, kansrijke vogel. Of zoals Herzberg het omschrijft: een ‘hoogst warmpotige geleerde’ en een ‘vliegende ongeletterde triomfator’.
Het dier wordt hier haast voorgesteld als een mens, iets wat niet ongebruikelijk is in de poëzie van Herzberg. Een mens is immers, net als de babyspreeuw in het gedicht, kwetsbaar als het ter wereld komt. Net als de spreeuw groeit ieder mens uiteindelijk op tot een zelfstandig individu met een toekomst. Dat is de waardevolle boodschap die het gedicht meegeeft: iedereen heeft de potentie om uit te groeien tot iets moois of groots.’ (*)
- Met dit muurgedicht wordt Kees Buurman geëerd als Leidse inwoner, dichter en kunstenaar. De grafische vormgeving van het gedicht is volledig in de stijl van Buurman, die gekenmerkt wordt door geometrische vormen en de combinatie zwart-wit. Werk van Kees Buurman:
- Bijna iedere avond legde Leo Vroman een nieuw gedicht op het hoofdkussen van zijn vrouw Tineke. Zijn vrouw was zijn grote muze. Beiden waren bioloog. Volgens Vroman hebben de dichtkunst en de wetenschap met elkaar gemeen dat ze iets onderzoeken of ontdekken. Leo Vroman is tot aan zijn dood blijven dichten. Enkele dagen voor zijn dood op 22 februari 2014 schreef hij een gedicht met de treffende titel ‘Einde’.
IN 14 BOEKEN
In veertien boeken verstenen
even beneden mijn naam
ook mijn woorden – wijs mij degene
die nu iemand op doen staan
de gordijnen traag openen, het raam,
om eindelijk! weer eens graag
te lachen, naar buiten te gaan?
desnoods met de kop omlaag
te lachen, naar buiten te gaan?
desnoods met de kop omlaag
In zijn geboortestad Gouda is ook een gedicht aan de muur te zien.
Niet aan de muur, maar in een bundel:
De eerste strofe van ‘Vrede’:
‘Komt een duif van honderd pond,
een olijfboom in zijn klauwen,
bij mijn oren met zijn mond
vol van koren zoete vrouwen,
vol van kirrende verhalen
hoe de oorlog is verdwenen
en herhaalt ze honderd malen:
alle malen zal ik wenen.’
‘Ik Joods?Ja Heer, hier zitten wij met half gebakken herenextremen onder joden, katholieken, islamieten en andere geesteszieken, en de zacht gelovige heeft niets meer te beweren.Zo kweekt elke groep gewonde wanden,en zo krijgt ieder geloof verharde randen, waar blindheid niet gezien wordt als gemis en gepreekt wordt uit gescheurde tanden, terwijl ik geloof dat alles heilig is.’
In de toelichting bij het gedicht lees ik:
Verlies
Ondergang, ondergang
Ondergang bevrijdt ons, richt onze schreden
Ondergang
Is glans, het andere een masker;
Ondergang vereent ons met het andere
Ondergang hangt het aangezicht der zeeën
Aan onze visioenen.
Ondergang is wachten.
Vertaling: Willem Stoetzer (*)
In de toelichting lees ik:
‘Met zijn gedicht ‘Verlies’ probeert Adonis een verlies vanuit een hoopvol perspectief te benaderen. Normaal gesproken wordt er in negatieve zin over verlies gesproken, maar Adonis benoemt de positieve kanten: verlies redt ons, geeft ons richting, en het is zichtbaar. Iemand die zich verloren voelt, iemand die beweegt tussen Oost en West en tussen traditie en moderniteit, vindt zijn weg in zijn eigen voetstappen. Adonis ziet ontworteling dan ook als een nieuwe manier van worteling. Een ander voordeel van verlies is dat het ons in contact brengt met het andere, ofwel het onbekende.’ (*)
HIER
Mijn stappen in deze straat
Weerklinken
in een andere straat
waar
ik mijn stappen hoor
passeren in deze straat
waar
Slechts de mist werkelijk is
Vertaling: K. Michel (*)
- Schwitters bezoekt Leiden
‘Zelf bracht Kurt Schwitters ook een bezoek aan de stad. Op 14 februari 1923 deed de ‘dada veldtocht’ Leiden aan. Het werd een chaotische avond; bezoekers gingen zelfs met elkaar op de vuist. De schouwburg was voor een kwart gevuld, met vooral studenten en enkele theaterrecensenten. Zij vonden het niks:
“Zo heeft Leiden gisteravond dan ook zijn dollemansavond gehad, want iets anders is het niet geworden,” opende het Leidsch Dagblad de bespreking. “Kurt Schwitters wist een pandemonium te ontketenen, toen hij enkele verzen of wat er voor door moet gaan, geluid voortbrengend voordroeg en daarbij met de ogen dicht een soort krolse kat nabootste. Er werd meegejoeld, meegerateld zelfs, gemiauwd, ja wat niet al.”
Ook de Leidsche Courant kon het niet waarderen. “Zet het publiek iets moois en iets geestigs voor – en het blijft weg. Zeg tot de mensen dat ze allemaal ‘mesjogge’ zijn, draai met een rateltje, zing vals, trommel met je vuisten op een tafeltje, maak gedichten als 1.2.3.4.5.6.7.7.7…7, flap allerlei nonsens eruit, doe gekker dan de gekste gek uit ‘n gekkenhuis.. en de mensen komen bij massa’s.”
Vond dit muurgedicht na de renovatie van het huis niet meer terug.
J.H.Krchovsky
‘Helemaal aan het eind
van een pikdonkere gang
in een tunnel onder de stad
waar ik nooit eerder was
voorbij een lange rij
stukgeslagen lampen
en geslingerd tussen tochtvlaag
en koortsrilling
(op de tast en in den blinde)
stuitte ik op een muur
van beton en scherven
– op een diepe en versteende
afdruk van mijn gezicht…
aan het andere eind
hoorde ik met nagalm
een verre jammerklacht
en ik stelde vast
dat ik hier niet was
maar achter een muur
dat ik geen afgietsel was
maar vorm
dat ik niet binnen stond
maar buiten
– ik was een ingemetselde
versteende voetstap
een diepe afdruk van mezelf.’
Vertaling Kees Mercks (*)
- “Pieter Jelles”, zo schrijft zijn biograaf Piet Hagen, “wil geen ‘kunst om de kunst’ maken, maar zijn poëzie in dienst stellen van een betere wereld”. Troelstra stelt zijn dichten dus in dienst van de wereld, zijn poëzie is volkspoëzie.
MEI OP HET IJS
Mocht de lente vreugde geven,
Ook de winter is me duur;
Als ‘k jou zie, zo mooi en dapper,
D’ ogen vol van hoger vuur.
Met zijn meisje weg te zwieren
Voor een Fries het paradijs!
Als de bomen kaal en naakt zijn
is het: lente op het ijs.
Vertaald door J. Veenbaas (*)
In het Nederlands sprak hij de 2e kamer als volgt toe (13 november 1918):
‘Uw stelsel, mijne heeren, uw burgerlijk stelsel, is langzamerhand vermolmd en verrot!’ (…) Wij gevoelen ons thans niet alleen voor onze eigen klasse verplicht te grijpen naar de staatsmacht, maar wij meenen ook, dat het Nederlandsche volk voor het heden en voor de toekomst geen grootere dienst kan worden bewezen dan wanneer men ons in staat stelt dien doorslaanden invloed op de verdere ontwikkeling van ons volk uit te oefenen, die voor de verwezenlijking van onze voornaamste eischen onverbiddelijk noodzakelijk is. Hiermede, Mijnheer de Voorzitter, meen ik voldoende nader te hebben verklaard wat ik in mijn eerste redevoering hier uitte. Ik meen te hebben aangegeven, welke motieven en rechtsgronden wij hebben, wanneer wij de modern georganiseerde arbeiders oproepen om het werk eener staatkundige revolutie in Nederland te aanvaarden.
Pieter Jelles Troelstra (1860-1930) kwam niet alleen als dichter in de geschiedenisboeken, maar ook als politicus. Mede door zijn ervaringen als advocaat, waarbij hij in aanraking kwam met onrecht en uitbuiting op het Friese platteland, werd hij bevangen door het socialisme. Hij was decennialang partijleider van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en een prominent lid van de Tweede Kamer.
- Enne Koops. Historiek, 30 juli 2020.
Als de wind uit het oosten waait
zend me dan jullie geur
bloesems van de pruimeboom
jullie baas is weg
maar vergeet toch de lente niet!
Vertaling: anoniem (*)
NEDERLANDSE SPOORWEGEN
Tanja, je kunt kiezen:
9.08
9.28
39
55
10.09
30
39
11.09
11.43
Doe Amsterdam de groeten
en geen gesodemieter.
- Voor dit gedicht liet ze zich waarschijnlijk inspireren door haar eigen situatie. Ze was medio jaren 60 alleenstaande moeder van een kind van anderhalf jaar oud (‘mijn kind weet nog niet hoe ik heet’) en woonde nog bij haar ouders. Met haar vader had ze naar eigen zeggen ‘weinig contact’, met haar moeder ‘helemaal niet.’ Mijn moeder is mijn naam vergeten begint dan ook het gedicht – het betekent waarschijnlijk dat ze zich niet gezien voelde. Een eigen identiteit ontwikkelen kan alleen in een veilige en liefdevolle omgeving – dat is precies datgene wat de ik-persoon mist. Iemand bij zijn diepste naam noemen staat dus gelijk aan iemand liefde en erkenning geven. Je naam heeft namelijk vooral betekenis voor degenen die jou liefhebben – dit spreekt duidelijk uit de slotregel van het gedicht: voor wie ik liefheb, wil ik heten.
Toef Jaeger. NRC, 17 maart 2011.
- Ingrid Jonker was een belangrijke stem binnen de Sestigers, een groep artiesten rondom Uys Krige die streden tegen het conservatisme.
‘Poets speak the words, and the ideas, the thoughts and dreams of everyone. The difference is that they use these words and ideas in a way that, when succesful, is heightened, sharper, clearer, more piercing than in ordinary speech.’
Een dichters-icoon wordt Ingrid Jonker wanneer ze reageert, als op 21 maart 1960 een kind doodgeschoten wordt bij demonstraties tegen de pasjeswetten van premier Hendrik Verwoerd. In een paar dagen schrijft ze het gedicht ‘Die kind wat doodgeskiet is deur soldaten by Nyanga’
Volgens Uys is het onverschrokken en te veel op het nieuws gericht. Jonker slaat zijn advies het enkele dagen te laten liggen, echter in de wind. Het gedicht was goed zo, dit was hoe ze zich voelde. Het gedicht werd bij de zwarte bevolking direct opgepikt als een belangrijke steun in de rug.
HET KIND DAT DOODGESCHOTEN IS DOOR SOLDATEN BIJ NYANGA
Het kind is niet dood
het kind heft zijn vuist naar zijn moeder
die Afrika schreeuwt de geur schreeuwt
van vrijheid en heide
in de townships van het omsingelde hart
het kind heft zijn vuist naar zijn vader
in de optocht van de generaties
die Afrika schreeuwen de geur schreeuwen
van gerechtigheid en bloed
in de straten van zijn gewapende trots
Het kind is niet dood
noch bij Langa noch bij Nyanga
noch bij Orlando noch bij Sharpville
noch bij het politiebureau van Philippi
waar het ligt met een kogel door zijn hoofd
Het kind is de schaduw van de soldaten
op wacht met geweren pantserwagens en knuppels
het kind is aanwezig bij alle vergaderingen en wetgevingen
het kind loert door de vensters van huizen en in de harten
van moeders
het kind dat alleen maar wilde spelen in de zon bij Nyanga is overal
het kind dat een man is geworden trekt door heel Afrika
het kind dat een reus is geworden trekt door de gehele wereld
Zonder pas
Vertaling: Gerrit Komrij (*)
WAS ER OOIT EEN TIJD
Was er ooit een tijd dat dansers met hun vedels
In kindercircussen hun zorgen konden sussen?
Er was ooit een tijd dat een boek ze deed wenen,
Maar de tijd zette zijn maden op hun spoor.
Onder de koepel van de hemel zijn ze niet veilig.
Het veiligst in dit leven is dat wat men nooit weet.
Onder de hemeltekens hebben zij die geen armen hebben
De schoonste handen, en, zoals alleen de harteloze geest
Niet lijdt, is het de blinde die het scherpste ziet.
Vertaling: Rick van Vliet (*)
- BRON
Website Muurgedichten Leiden: enkele foto’s (*) + vertalingen (*).
Twee van de muurgedichten kom ik regelmatig tegen – het muurgedicht in het Fries op het mooie witte huis als je de Rembrandtbrug naar Weddesteeg afkomt en in Kaiserstraat het gedicht met de kleuren blauw en wit. Dat laatste probeer vlug vanuit de fiets te lezen, en ik zie een heel mooi beeld voor me. Dan is er ook het gedicht van de Zweedse poëet Nils Ferlin Stjärnorna kvittar det lika.
’te tellen zijn ze niet alle
aan sagen en fabels geen grens…
Men beweert dat een ster zal vallen
telkens bij de dood van een mens –
Winternachtkoude scherpt mijn gehoor
en de bevroren muziek van de wind:
het janken der honden is wat ik hoor,
jankend als bij ´t lijk van een kind,
weduwen hoor ik schreeuwen
en kinderen snikken om brood-
– ´t Is de sterren om het even
of iemand levend is of dood.
(Vertaling: Teresa Fogelberg, 2003).
Lentegroeten, Monica