IN HET VOORBIJGAAN – stations

  • GOUDA

Bert Hermans maakte een stadswandeling in Gouda, liep langs het station en schoot wat foto’s van de opvallende beelden aan de gevel. Hij stuurde ze me op met de volgende tekst: ‘De eerste foto’s zijn details van het station in Gouda. Geen bijzonder station, maar er zijn wel een paar kunstwerken in verwerkt afkomstig uit het gesloopte station, dat Sybold van Ravensteyn ontwierp. De beelden zijn van Jo Uiterwaal.

Het huidige stationsgebouw is als het ware om de beelden heen gebouwd. De beelden hebben een plek gekregen onder de tongewelven, die dwars op de gevel staan.

Foto: Bert Hermans.
Het reliëf Gouda als handelsplaats bevindt zich in het grootste tongewelf aan de voorgevel
van het station. Onder het reliëf is de hoofdingang van het station. In hetzelfde gewelf is ook
een glasapplicatie van Louis La Rooyte vinden. Het thema is ‘handel’. Links is een paard met
wagen weergegeven. Daarachter staat een man met een Goudse kaas in handen. Achter hem is
een hoge stapel kazen voor een kaaspakhuis afgebeeld. In het midden staat een figuur met een
weegschaal. Rechts bevindt zich een zeilschip en zien we een anker en een bundel touw. Het
beeld symboliseert de Goudse (kaas-)handel.
Foto: Bert Hermans
De tweede figuur personifieert de Goudse touwslagerij en lakenindustrie. Het is een vrouw
met een laken in haar hand en een bundel vlas aan haar voeten. Ze draagt drie grote bollen
garen aan haar zij. Gouda kende, net als Leiden, sinds de zestiende eeuw een bloeiende
lakenindustrie en -handel en in de Koninklijke Goudsche Machinale Garenspinnerij werd
eeuwenlang garen gesponnen.

  • GESCHIEDENIS

De beeldengroep is, zoals gezegd, behouden gebleven na de sloop van het station van Sybold van Ravensteyn uit 1948 en dat weer het door de geallieerden gebombardeerde station verving. Het station en het spoor bij Gouda werden op 6 en 26 november 1944 gebombardeerd. Ondanks de zware bombardementen waren de gevolgen voor dit knooppunt van spoorwegen betrekkelijk gering. De perronoverkapping en perrongebouwen raakten wel beschadigd, maar konden worden hersteld; dat gold echter niet voor het stationsgebouw. Daarvan resteerde na het bombardement slechts de gehavende begane grond. Na de Tweede Wereldoorlog werd de begane grond van het oude stationsgebouw gebruikt voor het nieuwe stationsgebouw dat in 1948 gereed kwam.

Het stationsgebouw van de architect Sybold van Ravensteyn  bestond uit een van zuilen en beelden voorzien hoofdgebouw, een fietsenstalling ten westen van het middendeel en een busstation met overkapping ten oosten ervan, enkele bijgebouwtjes en een pleinwand.

Foto: Nationaal Archief.

In 1983 werd dit witgepleisterde station afgebroken vanwege de ondermaatse bouwkundige staat en een beperkte capaciteit.

  • SYBOLD VAN RAVESTEIN

Van Ravesteyn heeft door heel Nederland voor de Nederlandse Spoorwegen stations en seinhuizen  ontworpen. Een groot aantal hiervan is inmiddels eveneens gesloopt. Zoals het Centraal Station van Rotterdam (1957) en de andere stationsgebouwen in Rotterdam: Blaak, Hofplein en Zuid. Ook Utrecht Centraal en ’s Hertogenbosch, ontwerpen van zijn hand, zijn slechts in de archieven terug te vinden. Voorts zijn er nog stationsgebouwen van Van Ravesteyn te zien in Roosendaal (1949), Hoek van Holland Haven (1950), Vlissingen (1950) en Nijmegen (1954).

Van Ravesteyn voelde zich oorspronkelijk verwant aan De Stijl en het Nieuwe Bouwen. Hij had goede contacten met Gerrit Rietveld en J.J.P. Oud, en was lid van de architectengroep De 8 en Opbouw. In de jaren 30 ontwikkelde hij een heel eigen, decoratieve en neobarokke stijl.

In de jaren direct na de oorlog werkte Sybold van Ravesteyn aan de wederopbouw van stations. In Gouda, Roosendaal en Hoek van Holland werden beschadigde gebouwen deels vernieuwd; in Den Bosch, Vlissingen en Nijmegen werden verwoeste stations vrijwel geheel vervangen. Van Ravesteyn combineerde daarbij zijn neobarokke stijl met het baksteengebruik van de traditionalistische Delftse School, die in de vroege wederopbouwperiode gangbaar was.

Volgens de architecten van de Delftse School lag schoonheid in de eenvoud en was een goede harmonie tussen massa, ruimte en lichtval belangrijk. De architectuur moest nederig zijn en vooral niet opvallen. De functie van een gebouw moest tot uitdrukking komen in de vorm. Vandaar werd ook een groot onderscheid gemaakt in de vormgeving van woonhuizen (simpel en ingetogen) en publieke gebouwen als stations, stadhuizen en kerken, die juist monumentaal moesten zijn om hun functie te benadrukken. Met name op de katholieke kerkenbouw had de Delftse School grote invloed.

  • NIJMEGEN
Station Nijmegen (1954).

De architect liet zich hier inspireren door Italiaanse pleinen. Een 30 meter hoge campanile zonder spits scheidt het busstation van het eigenlijke stationsplein. De toren markeert ook de overgang tussen het hoge ontvangstgebouw met kalkstenen pilasters, en het lagere gedeelte met de stationsrestauratie, voorzien van rondbogen.  De bogen van de linkervleugel worden aan de zuidzijde voorgezet in een open arcade die haaks op het gebouw staat. Deze muur dient als afsluiting van het busplein en onttrekt de laad- en losroute van het station aan het oog. Op een pyloon aan het uiteinde staat een haast klassiek ruiterstandbeeld, gemaakt door Jo Uiterwaal.

ROTTERDAM

Al in 1941 begon Van Ravesteyn aan een nieuw centraal station voor Rotterdam. Lang hield hij vast aan een ‘italiniserend’ ontwerp zoals in Nijmegen. De modernistische opzet van het naoorlogse Rotterdam  dwong hem tot een andere koers, waarin hij de gebogen lijn wist te combineren met het functionalisme.

Het ontvangstgebouw met glazen gevel — waarachter een grote hal met golvend gewelfd plafond — had aan weerszijden gebogen kantoorvleugels van wit graniet. Het budget liet slechts twee verdiepingen toe, maar door twee horizontale glasstroken per verdieping leken de zijvleugels hoger. Dit had de architect afgekeken van station Roma Termini.

Perronkappen Rotterdam (1957).

Op de uiteinden van de gevel van het Rotterdamse station deden korte colonnades — natuurstenen onderdoorgangen — het gebouw breder lijken dan het was. Als slotakkoorden wilde Van Ravesteyn hierop plastieken van Henry Moore, aan wie hij een bezoek bracht. Toen dit te duur bleek maakte medewerker J.H. Baas platte sculpturen in dezelfde stijl. Na de sloop in 2008 zijn deze herplaatst in het nieuwe station.


  • ‘S-HERTOGENBOSCH

In 1951 gaf Van Ravesteyn het nieuwe station Den Bosch een 85 meter breed front als stedenbouwkundige beëindiging van de Stationsweg. Zowel in de monumentale stationshal als buiten waren er romaanse zuilengalerijen. Het gebouw was verder voorzien van leeuwensculpturen, heraldisch beelden, roosvensters en een grote gedecoreerde klok.


  • SEINHUIS

Sybold van Ravesteyn ontwierp, in plaats van de traditionele bakstenen hokjes, glazen seinhuizen op slanke betonnen kolommen. Het waren de ideale objecten om de functionalistische principes van de Nieuwe Zakelijkheid op toe te passen. Voor de basisvorm liet hij zich inspireren door de Wolkenbügel — horizontale wolkenkrabbers — van de Russische architect El Lissitzky, met wie hij in contact stond. Van Ravesteyn streefde naar een zo klein mogelijke voetafdruk en zo veel mogelijk uitzicht rondom. Hij bouwde in totaal 18 seinhuizen. Door automatisering en centralisering zijn de laatste decennia veel seinhuizen verdwenen.

  • MAASTRICHT

Dicht bij het station van Maastricht staat nog altijd een recent gerestaureerd seinhuisje van Van Ravesteyn. Dit seinhuis uit de begin jaren 30 was het eerste seinhuis met een elektrisch seintoestel.

Twee betonnen pijlers op een ondergrondse funderingsplaat dragen op 6 meter hoogte een betonnen bak met daarin de 10.000 kilo zware installatie. Ronde vensters als patrijspoorten, karakteristiek voor Van Ravesteyn, doorbreken de massiviteit. Daarboven is de bedieningsruimte, vrijwel geheel van glas. Als het topje van een ijsberg steekt het bedieningspaneel van de seininstallatie door de vloer. Ondanks de zeer zware installatie heeft het seinhuis een slank, zij het enigszins topzwaar aanzien.

Het exemplaar in Maastricht deed dienst tot 1985 en raakte daarna in verval. Vanwege het architectonische belang werd het rijksmonument in 2003 gerestaureerd en is nu het enige compleet bewaarde seinhuis van Van Ravesteyn.

  • UTRECHT

In het in 1938 ontworpen seinhuis bij station Utrecht introduceerde Van Ravesteyn zijn kenmerkende gebogen lijn. In tegenstelling tot zijn neobarokke gebouwen uit dezelfde periode voldeed het seinhuis nog aan de eisen van het functionalisme. Het vormde door zijn sculpturale vorm toch een eenheid met de geornamenteerde Leidseveertunnel en het dito stationsgebouw, beide eind jaren 30 door Van Ravesteyn ontworpen.


Seinhuis Leidseveertunnel 1940. Foto: Utrechts Archief

VOETNOTEN

1.

2.

Interieur Goederenkantoor Feyenoord. Beeld: Utrechts archief.

3.

DIERGAARDE BLIJDORP

In 1938 kreeg Van Ravesteyn de opdracht een dierentuin te ontwerpen in de Blijdorpse polder. De oude diergaarde in het centrum van de stad moest wijken voor bebouwing. Voor het eerst in de geschiedenis werd er één totaalplan gemaakt voor de huisvesting van dieren en planten. De tuin, het hekwerk, de entree, het dienstterrein, de verblijven en de stallen: allemaal zijn ze onderdeel van Van Ravesteyns gesamtkunstwerk. Daarbij combineerde hij uitgangspunten van het Nieuwe Bouwen – onder andere een basis van staal en beton – met een persoonlijke voorkeur voor zwierige vormen. Niet de functionele, strakke stijl die in de jaren ’30 de toon zette, maar gebogen lijnen, ronde vormen en ornamenten typeren ook dit ontwerp.

Foto: Daphne van Drenth

4.

In de blog over benzinestations duikt zijn naam op.


  • VAN DE BOEKENPLANK

* Kees Rouw (2014). Sybold van Ravesteyn. Architect. Rotterdam: nai 010 uitgevers.

Eén antwoord op “IN HET VOORBIJGAAN – stations”

Geef een antwoord

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *